| 24392 |
vlinder |
venijn:
(fenient) (L246a Swolgen),
vlinder:
vlendər (L246a Swolgen),
vlinder (L246a Swolgen, ...
L246a Swolgen)
|
vlinder [SGV (1914)] || vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
| 24396 |
vlo (enk.) |
vlo:
vloeëj (L246a Swolgen),
vlooj (L246a Swolgen)
|
vlo || vloo [SGV (1914)]
III-4-2
|
| 24395 |
vlo (mv., fon.) |
vlooien:
vlooje (L246a Swolgen)
|
vlooien [SGV (1914)]
III-4-2
|
| 21395 |
vloeken |
vloeken:
vloeke (L246a Swolgen)
|
vloeken [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 27185 |
vloer |
vloer:
vlūr (L246a Swolgen)
|
Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.]
II-9
|
| 19702 |
vloertegel |
plavuis:
plavys (L246a Swolgen)
|
plavuis
III-2-1
|
| 18217 |
vod |
tod:
WNT: tod (I), 1) Waardeloze, veelal gescheurde en smerige lap, lor, lomp, vod.
tod (L246a Swolgen),
todde (L246a Swolgen)
|
vod [SGV (1914)] || vodden [SGV (1914)]
III-1-3
|
| 21396 |
voddenkoopman |
toddenkramer:
toddekrimmer (L246a Swolgen)
|
voddenkoopman [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 20483 |
voedsel |
eet, de -:
ēͅt (L246a Swolgen),
vreten:
vrēͅtə (L246a Swolgen),
vrijdagskost:
vrei̯daxskōst (L246a Swolgen)
|
het eten || vleesloos eten op vrijdag || wat gevreten moet worden, slecht eten
III-2-3
|
| 26107 |
voeghouten |
voeghouten:
voeghouten (L246a Swolgen)
|
De twee evenwijdige, zware balken in de kap van de molen die de verbinding vormen tussen voor- en achterkeuveleinde. Zie ook afb. 26. In de molens in l 211, 216, 245, 246a, 289, 292a, 319 en 369 waren het voeghout, in l 374 de voegbalk, in l 355 de kapbalk, en in l 163 de voegburrie het bevestigingspunt van het vanghoofd. [N O, 50m; A 42A, 83; N O, 12k; monogr.]
II-3
|