| 20735 |
aardbeienvlaai |
aardberenvlaai:
ɛrt˂bēͅrəflāi̯ (L246a Swolgen)
|
aardbeienvlaai
III-2-3
|
| 24922 |
aarde, grond |
aarde:
êrd (L246a Swolgen),
zand:
zoand (L246a Swolgen)
|
aarde (grond) [SGV (1914)] || zand [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 29574 |
aarden pot |
aarden pot:
ɛ̄rdǝ pǫt (L246a Swolgen),
keulse pot:
kø̜lsǝ pǫt (L246a Swolgen),
uiles:
ūlǝs (L246a Swolgen),
uilespot:
ȳlǝspǫt (L246a Swolgen),
ūlǝspǫt (L246a Swolgen)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
| 19509 |
aardewerk |
aardewerk:
ɛ̄rdəweͅrk (L246a Swolgen)
|
aardewerk
III-2-1
|
| 23315 |
aardmannetje (kabouter) |
aardmannetje:
ĕrdmĕnke (L246a Swolgen)
|
aardmannetje [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
ruten oas (L246a Swolgen)
|
Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 19678 |
achterdeur |
achteruit:
axtəryt (L246a Swolgen)
|
achteruitgang
III-2-1
|
| 25099 |
achtereen, na elkaar |
achtereen:
achterén (L246a Swolgen)
|
achtereen, na elkaar
III-4-4
|
| 32962 |
achtergebleven hooi harken |
schoonscharren:
skǫnskarǝ (L246a Swolgen)
|
Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.]
I-3
|
| 17651 |
achterste |
achterste:
ächterste (L246a Swolgen)
|
achterste [SGV (1914)]
III-1-1
|