| 32861 |
distelschopje |
distelschup:
[distel]sxøp (L246a Swolgen)
|
De kleine schop met een stevig, smal (4 à 5 cm) blad en een lange steel of een handvat, speciaal voor het uitsteken van distels. Volgens de zegsman van K 278 voldoet dit gereedschap echter niet goed, want "distels steken is distels kweken; distels trekken is distels nekken"; hij gebruikt er dan ook een haak voor, om de distel met wortel en al uit te trekken. Uit Q 71 wordt nog gemeld dat dit schopje door de boer gewoonlijk zelf gemaakt wordt van een oude zeis; en uit L 330 dat, wanneer een boer wegens ouderdom met het boeren ophield, hij heel vroeger een distelschopje om zijn nek gebonden kreeg, als teken dat hij met het werk op het land stopte. In P 44 is "boomschupje" opgegeven; waarschijnlijk werd voor het uitsteken van distels hetzelfde gereedschap gebruikt als voor het ontschillen van gevelde bomen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel ''distel'' zie het lemma ''distel''. Zie afbeelding 3.' [N 18, 18a; monogr.]
I-3
|
| 22382 |
dobbelsteen |
dobbelsteen:
dobbelstieen (L246a Swolgen)
|
dobbelsteen [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 20332 |
dochter |
dochter:
dōchter (L246a Swolgen)
|
dochter
III-2-2
|
| 20419 |
dode |
dode:
doeëje (L246a Swolgen),
lijk:
liek (L246a Swolgen)
|
dode || lijk
III-2-2
|
| 18252 |
doek |
doek:
dōēk (L246a Swolgen, ...
L246a Swolgen)
|
doek [SGV (1914)]
III-1-3
|
| 24137 |
doffer, mannelijke duif |
hoorn:
hoare (L246a Swolgen),
hòre (L246a Swolgen)
|
duif, mann. || mannetjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
| 24862 |
dolle kervel |
kelver:
kęlvǝr (L246a Swolgen)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.]
I-5
|
| 18983 |
dom |
dom:
dóm (L246a Swolgen),
doosachtig:
doeësächtig (L246a Swolgen)
|
dom || sullig, dom
III-1-4
|
| 18799 |
domme man |
cornelis:
knilles (L246a Swolgen),
drikus:
driekus (L246a Swolgen),
uilenkop:
üllekop (L246a Swolgen),
uilskuiken:
ülskükke (L246a Swolgen)
|
domme jongen || domme man || domoor || uilskuiken
III-1-4
|
| 18800 |
domme vrouw |
doos:
doeës (L246a Swolgen),
salade-meid:
slaaimet (L246a Swolgen),
suftrien:
suftrien (L246a Swolgen, ...
L246a Swolgen)
|
domme vrouw || suffer || vrouwelijke sufferd
III-1-4
|