| 18814 |
gemoed |
gemoed:
gemōēd (L246a Swolgen)
|
gemoed
III-1-4
|
| 19067 |
gemok |
geknaai:
geknoaj (L246a Swolgen)
|
gemok [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 33319 |
gepachte hoeve, pachtgoed |
pachtplaats:
pāxtplats (L246a Swolgen)
|
Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1]
I-6
|
| 17560 |
geraamte |
geraamte:
gerĕmt (L246a Swolgen)
|
geraamte, skelet [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 18939 |
gereed |
klaar:
klāōr (L246a Swolgen),
kloar (L246a Swolgen),
vaardig:
verrig (L246a Swolgen)
|
gereed || klaar [SGV (1914)] || klaar, gereed
III-1-4
|
| 29055 |
geren |
geren:
gīrǝ (L246a Swolgen)
|
Stof schuin laten uitlopen of spits uitlopende stroken aanbrengen om het kledingstuk ruimer te maken. [N 59, 187; N 62, 11b; N 62, 11a; S 10]
II-7
|
| 32979 |
gerst |
gerst:
garst (L246a Swolgen)
|
Hordeum L. De gerstteelt was in Belgisch Limburg betrekkelijk zeldzaam. Bij zomergerst wordt aangetekend: vooral bestemd voor de brouwerij; bij wintergerst: vooral bestemd als veevoer. Volgorde varianten van gerst: 1. met "rst" in de auslautgroep; 2. met "st"; 3. met "rs"; en 4: met alleen "s" in de auslautgroep; zie de eerste klankkaart [kaart 6]; in de tweede klankkaart [kaart 7] is de geografische verspreiding van het vocalisme weergegeven. Zie afbeelding 1, d. [JG 1a, 1b; L A1, 127; L 1 a-m; L 24, 6a; L lijst graangewassen, 2; R 3, 24; S 10; Wi 53; monogr.]
I-4
|
| 34488 |
geslachtsdeel van de haan |
hanenpinnetje:
hānǝpenǝkǝ (L246a Swolgen)
|
I-12
|
| 34472 |
gesneden haan |
kapuin:
kapūn (L246a Swolgen)
|
[N 19, 60a; monogr.]
I-12
|
| 34394 |
gesneden mannelijk schaap |
hameling:
hāmǝleŋ (L246a Swolgen)
|
[N 19, 65a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; AGV m 3; A 2, 46; A 4, 22a; R 3, 24; N 77, add.; L 39, 44; L 20, 22a; L 5, 30b; Wi 12; monogr.]
I-12
|