e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Swolgen

Overzicht

Gevonden: 2342
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hagelen hagelen: hagele (Swolgen) hagelen [SGV (1914)] III-4-4
hagelsteen, hagelkorrel hagel: hagel (Swolgen), hagelsteen: hagelstie en (Swolgen) hagelkorrel, hagelsteen || hagelsteen [SGV (1914)] III-4-4
hagelx hagel: hagel (Swolgen) hagel [SGV (1914)] III-4-4
hagen hagen: hāgǝ (Swolgen) De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.] II-8
hak hak: hák (Swolgen), koens: kuns (Swolgen) Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.] I-5
haken haken: handwerk  hake (Swolgen), in een haak blijven hangen, hechten  hø͂ͅke (Swolgen) haken (ww.) [SGV (1914)] III-1-3
hakmes heep: hie ep (Swolgen), hiəp (Swolgen) hakmes || heep (bijl) [SGV (1914)] III-2-1
haksel haksel: hɛksǝl (Swolgen) Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.] I-4
halen halen: hale (Swolgen) halen [SGV (1914)] III-1-2
half- of stiefbroer halfbroer: halfbruuër (Swolgen) halfbroer III-2-2