19449 |
in de tuin werken |
hoven:
hø͂ͅvə (L246a Swolgen)
|
tuinieren
III-2-1
|
32339 |
in duigen vallen |
verraten:
vǝrrājǝ (L246a Swolgen)
|
Gezegd van een vat dat in stukken uiteenvalt als gevolg van het losraken van duigen en banden. [monogr.]
II-12
|
32711 |
in panden ploegen |
rabatten bouwen:
rabatǝ bǫu̯ǝ (L246a Swolgen)
|
Panden zijn delen van een akker van gelijke of ongelijke grootte. Men ploegde in panden met name in de herfst. Ook in de tuinbouw is het gebruik bekend. Bij het ploegen in panden ontstaat er meestal een rug in het midden en in elk geval een diepe voor aan de zijkanten van het pand. Men ploegde een akker in panden a) als hij laaggelegen of vochtig was en - indien vlak geploegd - het overtollige water niet kwijt kon worden, b) als men er verschillende gewassen op wilde verbouwen, c) als de akker erg breed was en er dus bij de normale manier van ploegen veel tijd en arbeid verloren ging met het slepen over de lange wendstroken, d) als men te weinig mest had (in arme streken) om de akker in één keer te kunnen ploegen. Het ploegen in panden gebeurde meest met een niet-wentelbare of niet-keerbare ploeg. [N 11A, 130b; N 11, 48 + 49 + 53 add.; JG 1b + 1c + 2c add.; A 33, 1 + 16b add.; monogr.]
I-1
|
20252 |
in verwachting zijn |
aantellen:
ántelle (L246a Swolgen),
besteld zijn:
besteld (zien) (L246a Swolgen),
groot gaan:
groeët gāōn (L246a Swolgen)
|
zwanger (zijn) || zwanger worden || zwanger zijn
III-2-2
|
18849 |
ingetogen |
modest:
cf. VD s.v. "ingetogen"= zedig, stemmig, matig, zich onthoudend van buitensporigheden en uitspattingen
medĕst (L246a Swolgen)
|
ingetogen [SGV (1914)]
III-1-4
|
17701 |
ingewanden |
ingewand:
iegewānd (L246a Swolgen)
|
ingewanden [SGV (1914)]
III-1-1
|
33030 |
inkappen, eerste slagen maken met de zicht |
inhouwen:
inhǫu̯ǝ (L246a Swolgen)
|
De eerste slagen met de zicht maken in een aan te maaien akker en tevens het uitvoeren van de "eerste fase" van de zichtbehandeling; zie de algemene toelichting van deze paragraaf. De terminologie wordt soms ook gebruikt voor het maken van de eerste gang voor de maaimachine; dit wordt uitdrukkelijk vermeld in K 316, L 270, 294, 320c, 355, 360, 372, 419, 420, 432, P 186, Q 99*, 121c, 197, 197a. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [maaien], zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3. [N 15, 16j; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 23, 16.2; L 48, 32.2; Lu 1, 16.1a; monogr.; add. uit N 15, 16f]
I-4
|
26785 |
inkuilen |
dijken:
dikǝ (L246a Swolgen),
inkuilen:
inkulǝ (L246a Swolgen)
|
De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19]
I-5
|
19524 |
inmaakpot |
moeston:
muston (L246a Swolgen)
|
ton om zuurkool in te leggen
III-2-1
|
20835 |
inschenken |
inschudden:
insxødə (L246a Swolgen),
koffie inschudden:
koͅfi insxødə (L246a Swolgen)
|
inschenken || koffie inschenken
III-2-3
|