e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
draaiboom voor de schulpboor boorkluppel: bǭ.rklø̜pǝl (Tegelen), wringkluppel: vreŋklø̜pǝl (Tegelen) Een extra dwarshout ter verlenging van de kruk van de schulpboor. Daardoor kan het werktuig door twee personen tegelijkertijd gehanteerd worden. Zie ook afb. 193. [N G, 32d] II-12
draaien afdraaien: āf˱drɛjǝ (Tegelen), draaien: dreie (Tegelen), drēījə (Tegelen), drējĕn (Tegelen), drɛjǝ (Tegelen), naven draaien: nāvǝ drɛjǝ (Tegelen) draaien [DC 02 (1932)] || Met behulp van draaibeitels en -gutsen een stuk hout, en meer in het bijzonder het ruwe naafblok, op de draaibank zijn definitieve vorm geven. [N G, 7b; N 53, 228c] II-12, III-1-2
draaier draaier: drɛjǝr (Tegelen) De arbeider die werkstukken maakt met behulp van de draaischijf. [N 49, 23b] II-8
draaiers draaiers: drɛi̯ǝrs (Tegelen) De kleine heupen achter de grote heupen, meestal in de vorm van uitstekende botten of knobbels. [N 3A, 110b] I-11
draaiguts draaiguts: drɛjgȳts (Tegelen), drɛjgøts (Tegelen), guts: gøts (Tegelen) De holronde beitel die tijdens het draaien wordt gebruikt voor het aanbrengen van profielen op de naaf. De draaiguts rust daarbij op de leunspaan van de draaibank. Zie ook afb. 183. [N G, 26b; N 53, 39e] II-12
draaihek draaipoort: drɛjpǭrt (Tegelen), ingang: engaŋk (Tegelen), poort: pǭrt (Tegelen) Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.] I-8
draaikolk draaikolk: dreijkòlk (Tegelen) kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)] III-4-4
draaipin van een zware deur of poort draaiduim: drɛi̯dum (Tegelen), pivot (fr.): pivō (Tegelen), taatspot: tātspǫt (Tegelen) Aan de onderkant (soms ook bovenkant) draait een zware deur of poort op een ijzeren pin die een deel van het gewicht opvangt en voorkomt dat de deur scheef komt te hangen. De benamingen voor deze zware draaipin hangen soms samen met die voor de scharnierpinnen aan de zijkant van de deuren; zie daarvoor de aflevering over de huizenbouw, deel II, afl. 9. Voor het type turen, vergelijk Rhein.Wb s.v. Turen. Achter in het lemma zijn enkele benamingen apart opgenomen voor de holte (vaak een steen) waar de pin in draait. [N 4A, 50; monogr.] I-6
draaischijf draaischijf: drɛjšī̄f (Tegelen), schijf: šī̄ǝf (Tegelen), trapschijf: trapšīǝf (Tegelen), trekschijf: trękšī̄ǝf (Tegelen) Het toestel waarop de draaier zijn produkten vormt. Men onderscheidt een toestel waarbij aan de onderzijde van de verticale as een vliegwiel is gemonteerd dat met behulp van de voeten in beweging wordt gebracht, de zogenaamde trapschijf, en een toestel dat met behulp van een lange houten boom en een soort krukas door een helper wordt aangedreven, de zogenaamde trekschijf. Zie ook afb. 3 en 4. [N 49, 24a; N 49, 24b; N 49, 24c; monogr.] II-8
draaischijfas as: as (Tegelen), pin: pen (Tegelen) De verticale as waarop bovenaan de bovenste schijf is gemonteerd en onderaan een soort vliegwiel. [N 49, 27a] II-8