e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een weide scheuren bouwen: [bouwen] (Tegelen), diep bouwen: [diep bouwen] (Tegelen), diep ploegen: [diepploegen] (Tegelen), schellen: [schellen] (Tegelen), scheuren: šø̄rǝ (Tegelen) Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.] I-1
een wind laten ene aftrekken: einen aaftrèkke (Tegelen), ene laten vliegen: d`r eine laote vlege (Tegelen), ein laote vlege (Tegelen), winden: winge (Tegelen) wind laten [N 10c (1961)], [N 10c (1995)] III-1-1
een zandbad nemen (zich) baden: zex bāi̯ǝ (Tegelen) Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.] I-12
een ziekte onder de leden hebben een krankheid onder de leden hebben: hae haet n krankheit ònger de leje (Tegelen), een krankte onder zich hebben: hae haet ein krenkde oonger zich (Tegelen), een ziekte bij zich dragen: hae druug ein ziekte bee zich (Tegelen), get onder de leden hebben: hèè hèèt get ónger de leeje (Tegelen) ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)] III-1-2
een zwerm opvangen scheppen: šøpǝ (Tegelen) Het opvangen van een zwerm in een schepkorf. Wanneer een zwerm zich vastgezet heeft aan een tak of iets dergelijks, dan brengt de imker een kleine schepkorf onder de tros. Met een flinke ruk aan de tak valt de zwerm in de korf. Wanneer de bijen in de korf zitten, wordt deze langzaam omgedraaid, omdat de bijen zich aan de strowand of aan elkaar moeten kunnen vastklemmen. Soms moet men een tweede of derde ruk aan de tak geven. Hoe langer een zwerm hangt, hoe vaster hij zit. Een imker moet dus met scheppen niet al te lang wachten. De objecten zwerm, bij e.a. zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N 63, 84a; JG 1a+1b; JG 2b-5, 4; Ge 37, 105; monogr.] II-6
eendekroos eendekroos: eŋərkruwəs (Tegelen), kroost: kroos(t) (Tegelen) eendekroos [DC 56 (1981)] || eendenkroos [Weijnen BN 04 (1939)] III-4-3
eendenhok eendenhok: ēŋǝ(n)hǫk (Tegelen), ē̜ ̞ndǝ(n)hǫk (Tegelen) Afgeschotte ruimte in de stal, doorgaans vlak bij de kippenkooi, waar men eenden houdt. [A 10, 9j] I-6
eenling in carnavalsoptocht faats: In n carnavalsoptocht: ne faátse persoën: iemand die als eenling iets uitbeeldt.  faáts (Tegelen) 1. Enkel, niet meer dan een. III-3-2
eenscharige ploeg, rondgaande ploeg, voetploeg, radploeg, karploeg brabander: brǭbɛndǝr (Tegelen  [(voor ondiep ploegwerk)]  ), brabantse ploeg: brǭbɛn(t)sǝ [ploeg] (Tegelen  [(sedert ongeveer 1910 niet meer in gebruik)]  ), hondploeg: hom[ploeg] (Tegelen) In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor a) de oude, houten, later ook ijzeren voetploeg, die in plaats van een schaats soms een wieltje had; b) de oude houten, later ook wel ijzeren karploeg waarmee men ofwel naar één kant, dus "rond" moest ploegen ofwel heen en weer kon ploegen, omdat kouter en riester op een naar rechts resp. naar links om te ploegen voor konden worden ingesteld. De oude ploeg kon, zoals de voetploeg in K 315, 353, 359 en Q 27 en de houten karploeg in L 115, ook gewoon "de ploeg" genoemd worden, omdat hij ter plaatse destijds het enige of meest gebruikte type was. Voor zijn opvolger, en met name de wentelploeg, kwam dan meestal een bijzondere term in gebruik. [N 11, 30 + 32c + 32e; N 11A, 67 + 68 + 69 + 75e + 78 + 97 + 114; N J, 10 add.; JG 1a + 1b; N 12, 25 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; A 33 add.; div.; monogr.] I-1
eer aan de vader eer aan de vader: eer aan de vader (Tegelen) Het "Eer aan de Vader..."of "Glorie zij de Vader...". [N 96B (1989)] III-3-3