e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
goed uit de weg kunnend vierbeens: vērbęi̯ns (Tegelen), vlot: flǫt (Tegelen) Gezegd van een paard dat goed te been is. [N 8, 64d] I-9
goedaardige droes droes: drus (Tegelen) Een infectieziekte in de keelstreek die vooral jonge paarden aantast. Tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte verloopt ongeveer èèn week. Dan treedt koorts op, gepaard met ontsteking van het neusslijmvlies, waarbij veel slijm wordt afgescheiden, dat na enkele dagen etterig wordt. Typisch voor deze ziekte is de klierzwelling tussen de beide takken van de onderkaak; snel wordt de gezwollen klier dan week, verettert en breekt door. Gewoonlijk verloopt de ziekte goedaardig. [A 48A, 28b; N 8, 89 en 90a; N 52, 15b, 24 en 25; monogr.] I-9
goede vleeskoe soortige koe: sǭrtegǝ ku (Tegelen), vleeskoe: vlɛi̯sku (Tegelen) Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b] I-11
goede vrijdag goede vrijdag: goije vriedaag (Tegelen) De vrijdag in de week vóór Pasen, Goede vrijdag [Kaarvriediech]. [N 96C (1989)] III-3-3
goede week goede week: goijwèèk (Tegelen) De week vóór Pasen [gooj week, kaarwèch]. [N 96C (1989)] III-3-3
goede- opbrengst geven (is goed) gekorend: gǝkø̄rt (Tegelen), (is goed) verschaard/verschoren: vǝrsxɛ̄rt (Tegelen), staat mals: staat mals (Tegelen) Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39] I-4
golf golf: golluf (Tegelen) golf, bolle verheffing op de waterspiegel, meestal veroorzaakt door de wind [baar, zwolp] [N 81 (1980)] III-4-4
golven ww. golven: golvə (Tegelen) golven (ww), rijzen en dalen van water [gurzelen] [N 81 (1980)] III-4-4
gooien ketsen: Soms wordt het ook wel zo genoemd.  ketse (Tegelen), Tegelen Wb.  ketse (Tegelen), Veldeke (iets gewijzigd)  ketse (Tegelen), prikken: Veldeke (iets gewijzigd)  prikke (Tegelen), schilveren: Veldeke (iets gewijzigd)  sjíelvere (Tegelen), smijten: sjchmiete (Tegelen), sjmiéte (Tegelen), Tegelen Wb.  sjmiéte (Tegelen), Veldeke (iets gewijzigd)  sjmiete (Tegelen) gooien [goesje] [N 38 (1971)] || gooien; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)] III-1-2
gootsteen pompensteen: pompəšteͅi̯.n (Tegelen) gootsteen III-2-1