e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoekzetter hoekbouwer: hōk˱bǫwǝr (Tegelen) Metselaar die de hoeken van een bouwwerk opmetselt. Uit woordtypen als 'bekwame metser' (K 353), 'beste vakman' (Q 202) en 'vakman' (Q 121c) blijkt dat de hoekzetter een goed vakman moet zijn. Uit de opmerkingen van een aantal invullers wordt duidelijk, dat men in het onderzoeksgebied slechts zelden zonder profielen werkte. Dit laatste verschijnsel was vooral in Duitsland bekend. [N 31, 9d; monogr.] II-9
hoepel reep: reip (Tegelen), rijp (Tegelen), réip (Tegelen) Hoepel van kinderen. [BN 03] || Hoepel. III-3-2
hoepelen repen: reipe (Tegelen), /  reipe (Tegelen), Een ijzeren hoepel (reip) ter grootte van 50 à 80 cm doorsnede, werd voortgedreven door er met n kort stevig stokje tegen te slaan. Zon reip werd gewoonlijk door een der plaatselijke sjmeej (smeden) gemaakt van rond stafijzer ter dikte van 10 à 12 mm.  reipe (Tegelen), Het deksel van een schoensmeerdoosje, (soms ook wel het lege doosje zelf) werd in het midden van een gaatje voorzien. Door dit gaatje stak men een touwtje ter lengte van ruim 1 meter, en legde er achter de bovenzijde van het dekseltje een lus in op het uiteinde, in welke lus men vervolgens een lucifer strak aantrok. Deze dwarszittende lucifer verhinderde zodoende het loslaten van het touw.  reipe met `n wiksduëske (Tegelen) [Hoepelen met een schoensmeerdoosje]. || Het spelen met de hoepel. || hoepelen [SND (2006)] || Hoepelen. III-3-2
hoepelrok repenrok: reiperok (Tegelen, ... ) hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)] III-1-3
hoepels van de huifkar huifrepen: hufręi̯pǝ (Tegelen), repen: ręi̯pǝ (Tegelen) Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99] I-13
hoesten hoesten: hooste (Tegelen, ... ), kuchen: kuche (Tegelen, ... ) hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] III-1-2
hoeveelheid hooi die men opsteekt gaffel: gafǝl (Tegelen) De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a] I-3
hoeven verwijderen afhouwen tot onder de knieën: āfhǫwǝ tūt oŋǝr dǝ knēn (Tegelen) Eerst wordt de gehele poot verwijderd van het lijf en dan worden later de hoeven van de poot gekapt. Het kan zijn dat sommige antwoorden eerder duiden op het begrip "poot verwijderen" dan op "hoef verwijderen". [N 28, 46; monogr.] II-1
hoge herenschoen hoge schoen: hoeəgə sjoon (Tegelen), hoëg sjoon (Tegelen), hoëg sjóon (Tegelen) herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)] III-1-3
hoge hoed hoge hoed: hoëgenhood (Tegelen) hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)] III-1-3