e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
holle steen holle bouwsteen: hǫlǝ bǫwštęj.n (Tegelen), holle steen: hǭlǝ štęj.n (Tegelen), kanaalsteen: kanālštęj.n (Tegelen), steen voor onderslagmuren: štęj.n vø̄̄r oŋǝršlāxmū.rǝ (Tegelen) Metselsteen die niet massief is. Holle stenen kunnen diverse vormen en afmetingen vertonen en worden onder meer gebruikt voor gewelven, zolderingen en lichte tussenmuren. Ze worden ook toegepast bij het opmetselen van rookkanalen en luchtkokers. Zie ook afb. 27. Het betreft daar een holle spie- of boogsteen. De woordtypen zwemsteen (L 289) en zwembrik (Q 12) verwijzen naar het feit dat holle stenen licht van gewicht kunnen zijn door het gebruik van poreuze grondstoffen als natuurbims, kunstbims of gegranuleerde hoogovenslakken; als bindmiddel wordt dan hydraulische kalk, cement of een mengsel van beide toegepast. [N 30, 54c] II-8
holronde voegspijker bolrond voegijzer: bǫlroŋk ˲vōx˱īzǝr (Tegelen) Voegspijker waarvan het blad een ronde doorsnede heeft. Werken met de holronde voegspijker leverde volgens de zegsman uit L 382 hol voegwerk op, volgens de invullers uit Q 95a en Q 121 ronde voegen. Zie voor het woordtype 'pannenstrijker' (Q 111) ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 33b; monogr.] II-9
holschaaf bolschaaf: bǭlsxāf (Tegelen), holschaafje: hǭlšē̜fkǝ (Tegelen) Schaaf met een over de breedte holvormig gebogen zool, die samen met de bolschaaf een bijeenhorend paar vormt. Zie ook afb. 46. De holschaaf wordt door de timmerman gebruikt om rond lijstwerk te schaven en door de wagenmaker om kleine spaken een ronde vorm te geven. [N 53, 71c; N G, 38a; monogr.] II-12
hom gritselkuit: vrouwelijke kuit vd vis  grid’zelkóet (Tegelen), melkkuit: mêlkkóet (Tegelen) hom || hom, mann. viszaad III-4-2
hommel hommelbij: hŏmmelbie (Tegelen) hommel [DC 09 (1940)] III-4-2
homp brood homp: hómp (Tegelen) homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)] III-2-3
hond hond: hoonk (Tegelen, ... ), hôngk (Tegelen, ... ) hond III-2-1
hondenhok hondshok: honkshok (Tegelen), hòngshok (Tegelen) hondenhok [DC 10 (1941)] III-2-1
honderd frank honderd frank: Opm. auch = Bels of Belga.  hònderd frang (Tegelen) 100 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] III-3-1
honger hebben honger hebben: ho.nger hebbe (Tegelen), honger hebbe (Tegelen, ... ), hónger hebbe (Tegelen) honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)] || hongerig [greeg] [N 10 (1961)] III-2-3