| 20582 |
avondmaal |
avondeten:
aovendaete (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
aovendaeten (L270p Tegelen),
aoventaete (L270p Tegelen),
aoventaeten (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
aovənd aete (L270p Tegelen),
avondseten:
aovesaete (L270p Tegelen),
aovesèète (L270p Tegelen),
ao’ves-aete (L270p Tegelen),
boterham eten:
botterham aete (L270p Tegelen),
koffie, de -:
kōffie (L270p Tegelen)
|
avondeten || de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 19 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
| 24445 |
avondspin |
avondspin:
Veldeke (iets gewijzigd)
aovessjpin (L270p Tegelen),
spin:
Tegelen Wb.
sjpin (L270p Tegelen)
|
spin, gelukbrengende ~ die men bij avond op muren ziet zitten [aovendspin] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
| 23673 |
avondtriduüm |
avondtridum:
aovendtridium (L270p Tegelen)
|
Een godvruchtige oefening op drie achtereenvolgende avonden, avondtriduüm. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 20546 |
azijn |
edik:
aek (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen,
L270p Tegelen,
L270p Tegelen)
|
azijn [DC 35 (1963)] || azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 18321 |
baaien onderrok |
baaien rok:
baaje rok (L270p Tegelen),
dikke baaien onderrok:
diekem bojen ôngerrok (L270p Tegelen),
dĭĕken bojen ongerrok (L270p Tegelen)
|
onderrok, dikke baaien ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 18282 |
baalschort |
balenscholk:
balesjolk (L270p Tegelen),
blauwe scholk:
blawwe sjolk (L270p Tegelen),
zakscholk:
zaksjolk (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen)
|
voorschoot van jute of grof linnen of een als schort gebruikte baalzak [slobbert, baolscholk, baalslop, pleggert, plekker] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 22321 |
baantje glijden op het ijs |
slidderen:
schliddere (L270p Tegelen),
sjliddere (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen,
L270p Tegelen,
L270p Tegelen,
L270p Tegelen,
L270p Tegelen,
L270p Tegelen,
L270p Tegelen,
L270p Tegelen,
L270p Tegelen)
|
Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || Baantje glijden. || Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] || Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men het glijden op dit baan? [DC 44 (1969)]
III-3-2
|
| 17584 |
baard |
braam:
brǭm (L270p Tegelen)
|
De uitpuilende rand mortel die ontstaat bij het aanbrengen van een geknipte voeg. [N 32, 35c]
II-9
|
| 17720 |
baarmoeder |
baarmoeder:
baarmoder (L270p Tegelen)
|
baarmoeder [N 10c (1961)]
III-1-1
|
| 34484 |
baarmoeder van de kip |
eierstok:
ęi̯ǝrštok (L270p Tegelen)
|
Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57]
I-12
|