e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

Gevonden: 5743
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
avondmaal avondeten: aovendaete (Tegelen, ... ), aovendaeten (Tegelen), aoventaete (Tegelen), aoventaeten (Tegelen, ... ), aovənd aete (Tegelen), avondseten: aovesaete (Tegelen), aovesèète (Tegelen), ao’ves-aete (Tegelen), boterham eten: botterham aete (Tegelen), koffie, de -: kōffie (Tegelen) avondeten || de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 19 uur [ZND 18G (1935)] III-2-3
avondspin avondspin: Veldeke (iets gewijzigd)  aovessjpin (Tegelen), spin: Tegelen Wb.  sjpin (Tegelen) spin, gelukbrengende ~ die men bij avond op muren ziet zitten [aovendspin] [N 26 (1964)] III-4-2
avondtriduüm avondtridum: aovendtridium (Tegelen) Een godvruchtige oefening op drie achtereenvolgende avonden, avondtriduüm. [N 96B (1989)] III-3-3
azijn edik: aek (Tegelen, ... ) azijn [DC 35 (1963)] || azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)] III-2-3
baaien onderrok baaien rok: baaje rok (Tegelen), dikke baaien onderrok: diekem bojen ôngerrok (Tegelen), dĭĕken bojen ongerrok (Tegelen) onderrok, dikke baaien ~ [N 24 (1964)] III-1-3
baalschort balenscholk: balesjolk (Tegelen), blauwe scholk: blawwe sjolk (Tegelen), zakscholk: zaksjolk (Tegelen, ... ) voorschoot van jute of grof linnen of een als schort gebruikte baalzak [slobbert, baolscholk, baalslop, pleggert, plekker] [N 24 (1964)] III-1-3
baantje glijden op het ijs slidderen: schliddere (Tegelen), sjliddere (Tegelen, ... ) Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || Baantje glijden. || Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] || Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men het glijden op dit baan? [DC 44 (1969)] III-3-2
baard braam: brǭm (Tegelen) De uitpuilende rand mortel die ontstaat bij het aanbrengen van een geknipte voeg. [N 32, 35c] II-9
baarmoeder baarmoeder: baarmoder (Tegelen) baarmoeder [N 10c (1961)] III-1-1
baarmoeder van de kip eierstok: ęi̯ǝrštok (Tegelen) Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57] I-12