30025 |
kalk blussen |
(kalk) lessen:
lęsǝ (L270p Tegelen)
|
Water toevoegen aan kalkoxyde. Men onderscheidt het droogblussen en het natblussen. Het droogblussen geschiedt onmiddellijk nadat de kalk uit de oven komt. Daartoe spreidt men de kalk in een laagdikte van ongeveer 10 cm uit en besproeit het geheel met ongeveer 1/3 van de hoeveelheid aan water waarbij de gehele massa voortdurend met de schop wordt omgezet. Wanneer de kalk goed met water is verdund, wordt ze op een hoop gezet teneinde de warmte, die zich bij het blussen ontwikkelt, te behouden. Doorgaans laat men de massa één etmaal doorblussen. Droogblussen levert ongeveer 1,3 maal de oorspronkelijke hoeveelheid kalk op. Bij het droogblussen valt de kalk in een uiterst fijn, volkomen droog poeder uiteen. Bij het natblussen worden de kalkkluiten in een bak met drie tot vier maal hun gewicht aan water overgoten. Met de kalkhouw wordt de kokende massa omgezet. Komt er geen damp meer omhoog en blijven geen droge resten meer aan de schop zitten, dan laat men de kalkmelk weglopen in een kuil. Daar verstijft de dunne pap door het wegzakken van het water in de bodem. Na afdekking met een dunne zandlaag is het kalkdeeg onbeperkte tijd houdbaar. In de volgende lemmata wordt vooral het natblussen behandeld. Zie voor de fonetische documentatie van '(kalk)' het lemma 'Kalk'. [S 16; N 30, 31; L 27, 58; monogr.]
II-9
|
30029 |
kalkhouw |
kalkhaak:
kalǝkhǭk (L270p Tegelen
[(halverwege haaks omgebogen schop met platte rand)]
),
kalkmouw:
kalǝkmǫw (L270p Tegelen),
krebber:
krɛbǝr (L270p Tegelen)
|
Het werktuig waarmee het mengsel van kalk en water wordt geroerd. Vaak bestaat het uit een haaks op een houten steel geplaatst metalen blad dat al dan niet van één of meer gaten is voorzien. Het blad kan verschillende vormen hebben. In P 51 bestond de 'roerlat' uit een stok waarin aan één uiteinde lange spijkers geslagen waren. In L 318b werd voor het roeren van de kalk een versleten berkebezem gebruikt. [N 30, 32c; monogr.]
II-9
|
30033 |
kalkkuil |
kalkkuil:
kalǝkkul (L270p Tegelen),
kalkput:
kalǝkpø̜t (L270p Tegelen),
kalkskuil:
kalǝkskul (L270p Tegelen
[(voorheen in een speciaal daartoe gegraven kuil)]
)
|
De kuil of put waarin men het in de kalkbak aangemaakte kalk-watermengsel laat lopen om te bezinken. In L 318b werd de term 'kalkkuil' ook in een iets andere betekenis gebruikt. Daar werd vroeger voor het bereiden van metselkalk op het erf een kuil gegraven waarin ongebluste kalk werd gestort. Vervolgens werd water toegevoegd, waarna door goed roeren met de roerhaak een stevige brij ontstond. Het geheel werd afgedekt met geel zand. Alvorens de kalk te gebruiken, werd het zand met de brij vermengd. Het uit de kalkbak laten wegvloeien van het mengsel werd in Q 121 'aflaten' ('āflǫsǝ') genoemd. [N 30, 32e; monogr.]
II-9
|
30028 |
kalkmelk |
kalkmelk:
kalǝkmęlǝk (L270p Tegelen),
kalkslib:
kalǝkšlep (L270p Tegelen)
|
Het melkwitte mengsel van gebluste kalk en water in de blusbak. [N 30, 32b]
II-9
|
30000 |
kalkmortel |
kalkspijs:
kalǝk[spijs] (L270p Tegelen),
spijs:
špīs (L270p Tegelen)
|
Mortel bestaande uit kalk en zand. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden en woorddelen '(mortel)', '(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 37a; monogr.]
II-9
|
34554 |
kalkoen |
schroet:
šrūt (L270p Tegelen)
|
Zie afbeelding 11. [R 14, 3; S 16; L 1a-m; L 1, 113; L 17, 11; L B2, 305; A 6, 3a; A 6, 3b; Vld.; monogr.]
I-12
|
34514 |
kalkpoten |
kalkpoten:
kalkpyǝt (L270p Tegelen)
|
Kalk- of schurftpoten. De kwaal wordt veroorzaakt door een bepaald soort mijt. Deze nestelt zich tussen de schubben van de poten. Aanvankelijk gaan de poten er grijsgeel uitzien, vooral aan de voorkant, alsof ze vuil zijn; in een later stadium vormen zich grotere en kleinere knobbelvormige massa''s die zich weldra over de hele poot uitbreiden, daarbij kalkachtige schubben of korsten vormend. [N 19, 64]
I-12
|
30035 |
kalkschop |
kalkschup:
kalǝkšø̜p (L270p Tegelen)
|
Platte, vierkante schop waarmee de kalkbrij wordt uitgestoken en in de kalkwagen of kalkbak wordt geschept. [N 30, 32g; monogr.]
II-9
|
30103 |
kalkzandstenen |
kalkzandstenen:
kalǝk˲zaŋkšt ̇ęjn (L270p Tegelen),
kalǝk˲zɛŋkšt ̇ęjn (L270p Tegelen)
|
Kunststenen, samengesteld uit kalk en zand. De kalk wordt daartoe eerst geblust en vervolgens gemengd met zand en water. Het mengsel wordt daarna onder hoge druk in vormen geperst. De op deze wijze gevormde stenen worden in een ketel onder hoge stoomdruk verhard. Kalkzandstenen worden gebruikt in de huizenbouw, voor fabrieksschoorstenen, ketelbemetseling, enz. De normale kleur is wit tot lichtgrauw. [N 30, 54d]
II-9
|
24681 |
kalmoes |
kalmoes:
wortelstokken van een aromatische rietachtige plant die bij hoog Maaswater uit België of Frankrijk aanspoelden en vroeger gezocht waren om erop te kauwen, als kalmerend middel tegen kiespijn
kal’moos (L270p Tegelen)
|
kalmoes
III-4-3
|