e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kerstmis kerstmis: kersmis (Tegelen) Kerstmis [Krismes, Kriësmes, Keersemes, Korsmes]. [N 96C (1989)] III-3-3
kerstnacht kerstnacht: kersnach (Tegelen) De nacht van 24 op 25 december waarin Christus geboorte herdacht wordt, kerstnacht [krisnach]. [N 96C (1989)] III-3-3
kerststal kerststal: kerssjtal (Tegelen) Een kerststal. [N 96C (1989)] III-3-3
ketelmuziek ketelmuziek: Sub aezel.  kaetelmuziek (Tegelen), Sub dn aezel aandriéve.  kaetelmuziek (Tegelen) [Ketelmuziek]. || [Sub Oude plaatselijke volksgebruiken, vgl. pag. 74]. III-3-2
ketelmuziek add. de steen brengen: Tranen om n ontrouwe vrijster zijn er ook vroeger zeer zeker wel eens langs de wangen van een teleurgestelde Tegelse jongeman gebiggeld, wellicht rijkelijker dan in de huidige, van elke romantiek gespeende nuchtere dagen van loutere zakelijkheid, waarin de speelse Amor zo abominabel schutterig zn boog en pijl hanteert, dat het: "t Is óet!"en het: "t Is wir aan!"tot de alledaagse gebeurtenissen plegen te behoren.  de stjein bringe (Tegelen) [Sub Oude plaatselijke volksgebruiken]. III-3-2
ketelmuziek maken de ezel aandrijven: De zin van dit eveneens reeds lang verdwenen volksgebruik lag veel dieper en was in wezen n veel ernstiger kwestie dan "de sjtein bringe".  d`n aezel aandriéve (Tegelen), Sub aezel: dn aezel aandriéve. n Oud volksgebruik, waarbij op de voorgevels der woningen van echtelieden, die in onmin leefden of zich niet goed gedroegen. s nachts met koolteer ezelfiguurtjes werden geschilderd. Dit aezel aandrieve ging gewoonlijk vergezeld van een hels lawaai door middel van kaetelmuziek, waarbij alle mogelijke potten, pannen, deksels e.d. werden gebruikt.  d`n aezel aandriéve (Tegelen) [Sub Oude plaatselijke volksgebruiken, vgl. pag. 74]. || z. toel. III-3-2
kettingeg, weide-eg ketting[eg]: kęteŋ[eg] (Tegelen), schakel[eg]: šākǝl[eg] (Tegelen), weisleep: [weisleep] (Tegelen) De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ¬¥akkersleep, weidesleep¬¥ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.] I-2
kiekendief kuikendief: kuukedeef (Tegelen) kiekendief III-4-1
kiel jekker: dik en tegen kou en regen  jĕkĕr (Tegelen), kiel: keel (Tegelen, ... ), kieltje: kēlkə (Tegelen) Hoe noemt men de (korte) werkjas? [DC 09 (1940)] || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)] III-1-3
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen kijnen: kinǝ (Tegelen), uitkijnen: ū.tkinǝ (Tegelen) J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17] I-5