23242 |
kerstmis |
kerstmis:
kersmis (L270p Tegelen)
|
Kerstmis [Krismes, Kriësmes, Keersemes, Korsmes]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23770 |
kerstnacht |
kerstnacht:
kersnach (L270p Tegelen)
|
De nacht van 24 op 25 december waarin Christus geboorte herdacht wordt, kerstnacht [krisnach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23775 |
kerststal |
kerststal:
kerssjtal (L270p Tegelen)
|
Een kerststal. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22457 |
ketelmuziek |
ketelmuziek:
Sub aezel.
kaetelmuziek (L270p Tegelen),
Sub dn aezel aandriéve.
kaetelmuziek (L270p Tegelen)
|
[Ketelmuziek]. || [Sub Oude plaatselijke volksgebruiken, vgl. pag. 74].
III-3-2
|
22920 |
ketelmuziek add. |
de steen brengen:
Tranen om n ontrouwe vrijster zijn er ook vroeger zeer zeker wel eens langs de wangen van een teleurgestelde Tegelse jongeman gebiggeld, wellicht rijkelijker dan in de huidige, van elke romantiek gespeende nuchtere dagen van loutere zakelijkheid, waarin de speelse Amor zo abominabel schutterig zn boog en pijl hanteert, dat het: "t Is óet!"en het: "t Is wir aan!"tot de alledaagse gebeurtenissen plegen te behoren.
de stjein bringe (L270p Tegelen)
|
[Sub Oude plaatselijke volksgebruiken].
III-3-2
|
22560 |
ketelmuziek maken |
de ezel aandrijven:
De zin van dit eveneens reeds lang verdwenen volksgebruik lag veel dieper en was in wezen n veel ernstiger kwestie dan "de sjtein bringe".
d`n aezel aandriéve (L270p Tegelen),
Sub aezel: dn aezel aandriéve. n Oud volksgebruik, waarbij op de voorgevels der woningen van echtelieden, die in onmin leefden of zich niet goed gedroegen. s nachts met koolteer ezelfiguurtjes werden geschilderd. Dit aezel aandrieve ging gewoonlijk vergezeld van een hels lawaai door middel van kaetelmuziek, waarbij alle mogelijke potten, pannen, deksels e.d. werden gebruikt.
d`n aezel aandriéve (L270p Tegelen)
|
[Sub Oude plaatselijke volksgebruiken, vgl. pag. 74]. || z. toel.
III-3-2
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
ketting[eg]:
kęteŋ[eg] (L270p Tegelen),
schakel[eg]:
šākǝl[eg] (L270p Tegelen),
weisleep:
[weisleep] (L270p Tegelen)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
24183 |
kiekendief |
kuikendief:
kuukedeef (L270p Tegelen)
|
kiekendief
III-4-1
|
18208 |
kiel |
jekker:
dik en tegen kou en regen
jĕkĕr (L270p Tegelen),
kiel:
keel (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen,
L270p Tegelen,
L270p Tegelen),
kieltje:
kēlkə (L270p Tegelen)
|
Hoe noemt men de (korte) werkjas? [DC 09 (1940)] || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
kijnen:
kinǝ (L270p Tegelen),
uitkijnen:
ū.tkinǝ (L270p Tegelen)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|