e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knabbelen knabbelen: knabbele (Tegelen, ... ), knagen: knaage (Tegelen), knibbelen: knibbele (Tegelen), knubbelen (Tegelen) knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)] III-2-3
knecht schraag: šrāx (Tegelen) Het hulpgereedschap om lange werkstukken bij de bewerking aan de werkbank te ondersteunen. Zie ook afb. 115. Het woordtype de moede uit Herten (L 330) kan zowel ø̄iemand die moe isø̄ als ø̄iemand die lui isø̄ betekenen (Hertens woordenboek, pag. 180). [N 53, 212; N 53, 223b] II-12
knecht, algemeen boerenknecht: būrǝknɛx (Tegelen), knecht: knęxt (Tegelen), knɛx (Tegelen), werklui (coll.): wɛrǝklȳi̯ (Tegelen) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6
kneder boetseerder: boetseerder (Tegelen) Arbeider die vaatwerk maakt dat niet gedraaid kan worden. [N 49, 32b] II-8
kneu heivink: heivink (Tegelen, ... ) Hoe heet de kneu? [DC 06 (1938)] || kneu III-4-1
knevels fretters: frɛtǝrs (Tegelen), knevels: knēvǝls (Tegelen) Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45] I-10
knie knie: kne. (Tegelen) knie [RND] III-1-1
knieband voor een stier of kalf knieënband: knēnbaŋk (Tegelen), knieënhak: knēnhakǝ (Tegelen) IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.] I-11
knielbankje knielbankje: kneelbengske (Tegelen), kneelbenkske (Tegelen), knielbenkske (Tegelen) Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
knielen knielen: kneele (Tegelen) Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)] III-3-3