e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kopen kopen: koupe (Tegelen) kopen (geen context) [DC 37 (1964)] III-3-1
koper poetsen koper poetsen: kōpər putsə (Tegelen), poetsen: putsə (Tegelen) metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)] III-2-1
kopergeld kopergeld: kopergeld (Tegelen) koperen of bronzen geldstukken [rode loop?] [N 21 (1963)] III-3-1
kopieerwieltje radeerraadje: radērrētjǝ (Tegelen) Een scherp getand wieltje aan een handvat om patronen uit te raderen. Zie afb. 5. [N 59, 4] II-7
kopje tas: tas (Tegelen, ... ), (meervoud)  tasse (Tegelen) drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || koffie- of theekopje || kopje [N 49 (1972)] III-2-1
kopjeduikelen een keukelaar slaan: kukelaer sjlaon (Tegelen), kukelaer sjláon (Tegelen), NB kukele: buitelen. Hae kukelde van de trap. De mang is mich öm gekukeld.  kukelaer sjláon (Tegelen), keukelen: kukele (Tegelen) duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] || Over de kop buitelen. || Over t hoofd buitelen. III-3-2
kopnet kopgaren: kǫp˲gārǝ (Tegelen), vliegennet: [vliegennet] (Tegelen) Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a] I-10
koppelhaak, koppelketting ploegketting: plōu̯xkęteŋ (Tegelen), trekhaak: trękhǭk (Tegelen) De in dit lemma verenigde termen betreffen het verbindingsstuk ( + evt. onderdelen) tussen het zwenghout van het trekdier en de kam of stelboog. Dat was meestal - en vooral bij de oude voetploeg - een korte ketting met een haak aan de uiteinden. Vaak echter bestond dit koppelstuk uit twee haken, twee ringen of een haak en een ring die onderling door een draaihaak verbonden waren, of kon volstaan worden met een haak, een open schakel of een ring zonder meer. Bij de latere ijzeren wentelploeg met voorkar kon het zwenghout rechtstreeks aan de haak van de stelboog worden vastgemaakt. Sommige opgaven benoemen dan ook de vaste haak die deel uitmaakt van de grindelstang ofwel de tot de breedteregeling behorende beweegbare haak. De bovengenoemde of een daarop gelijkende ketting werd - en enkele van de onderstaande termen wijzen daar al op - eveneens gebruikt om de eg met het zwenghout te verbinden. Men zie daarom ook het lemma Egketting ca. [JG 1b + 1e + 2c; JG 2b-4, 2c; N 11, 35; N 11 A, 95b + 99c] I-1
koppelteugel, koppelstang koppelijzer: kǫpǝlizǝr (Tegelen  [(in de ploeg)]  ), koppelstang: kǫpǝlštaŋ (Tegelen  [(in een wagen)]  ), tweespanslijn: twiǝšpanslin (Tegelen) Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36] I-10
koppenlaag kopse laag: kǫpsǝ lǭx (Tegelen) Laag in hun breedterichting liggende bakstenen. Zie ook afb. 38 en 41. [N 31, 23b; monogr.] II-9