e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

Gevonden: 5743
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bang schouw: sjóuw (Tegelen) bang III-1-4
bangerik bangschijter: bangsjieter (Tegelen), held op sokken: eine held op sök (Tegelen), schijthuis: en sjchie:thoe:s (Tegelen), en sjie:thoe:s (Tegelen), schie‧thoe‧s (Tegelen), sjie:thoe:s (Tegelen), sjie:thoes (Tegelen), sjie:thōēs (Tegelen), sjiéthóes (Tegelen), schouwerik: sjauwerik (Tegelen), sjouwerik (Tegelen), sjou’werik (Tegelen), schouwschijter: sjouw’sjieter (Tegelen) bangerik || bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] || iemand die overdreven bang is III-1-4
bankbiljet bankbiljet: ⁄m bankbiljet (Tegelen), bankbriefje: ⁄m bankbreefke (Tegelen), briefje: ⁄n breefke (Tegelen) bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)] III-3-1
bankhaak bankhaak: baŋkhǭk (Tegelen) Een rechte metalen staaf waaraan aan het ene einde onder een enigszins scherpe hoek een plat blad gesmeed is. De bankhaak wordt in het bankhaakgat geslagen en dient om houten delen op het werkbankblad vast te klemmen. Vgl. afb. 114. Zie ook het lemma ɛklemhaakɛ in Wld II.11, pag. 48-49.' [N 53, 210a; monogr.] II-12
bankje voor blokken klei stoepbankje: štup˱bɛŋkskǝ (Tegelen) Laag bankje, waarop de rechthoekige blokken klei gestapeld werden. [monogr.] II-8
bankschroef achtertang: axtǝrtaŋ (Tegelen), voortang: vø̄rtaŋ (Tegelen) Het werktuig dat aan de voorzijde ter hoogte van één van de poten en soms ook aan de zijkant van de werkbank is aangebracht en dient om werkstukken vast te klemmen. De bankschroef bestaat uit een houten blok dat met het werkblad verbonden is door middel van een horizontale draadspil die er dwars doorheen steekt. Aan de voorzijde is deze spil voorzien van een houten of ijzeren zwengel waarmee de bankschroef los- en vastgedraaid kan worden. Zie ook afb. 113. [N 53, 208j; N 53, 208n-o; monogr.] II-12
bankschroefspil schroef: šruf (Tegelen) De van schroefdraad voorziene spil die de lip van de bankschroef met het werkbankblad verbindt en die met behulp van een zwengel los- en vastgedraaid kan worden. [N 53, 208l] II-12
barbeel berf: berf (Tegelen) barbeel (witvis) III-4-2
baret baret (<fr.): berèt (Tegelen) baret [flat, floets] [N 25 (1964)] III-1-3
barmsijs barmsijsje: bermsijsje (Tegelen) barmsijs III-4-1