| 19114 |
bang |
schouw:
sjóuw (L270p Tegelen)
|
bang
III-1-4
|
| 18848 |
bangerik |
bangschijter:
bangsjieter (L270p Tegelen),
held op sokken:
eine held op sök (L270p Tegelen),
schijthuis:
en sjchie:thoe:s (L270p Tegelen),
en sjie:thoe:s (L270p Tegelen),
schie‧thoe‧s (L270p Tegelen),
sjie:thoe:s (L270p Tegelen),
sjie:thoes (L270p Tegelen),
sjie:thōēs (L270p Tegelen),
sjiéthóes (L270p Tegelen),
schouwerik:
sjauwerik (L270p Tegelen),
sjouwerik (L270p Tegelen),
sjou’werik (L270p Tegelen),
schouwschijter:
sjouw’sjieter (L270p Tegelen)
|
bangerik || bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] || iemand die overdreven bang is
III-1-4
|
| 21633 |
bankbiljet |
bankbiljet:
⁄m bankbiljet (L270p Tegelen),
bankbriefje:
⁄m bankbreefke (L270p Tegelen),
briefje:
⁄n breefke (L270p Tegelen)
|
bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 32005 |
bankhaak |
bankhaak:
baŋkhǭk (L270p Tegelen)
|
Een rechte metalen staaf waaraan aan het ene einde onder een enigszins scherpe hoek een plat blad gesmeed is. De bankhaak wordt in het bankhaakgat geslagen en dient om houten delen op het werkbankblad vast te klemmen. Vgl. afb. 114. Zie ook het lemma ɛklemhaakɛ in Wld II.11, pag. 48-49.' [N 53, 210a; monogr.]
II-12
|
| 29864 |
bankje voor blokken klei |
stoepbankje:
štup˱bɛŋkskǝ (L270p Tegelen)
|
Laag bankje, waarop de rechthoekige blokken klei gestapeld werden. [monogr.]
II-8
|
| 31319 |
bankschroef |
achtertang:
axtǝrtaŋ (L270p Tegelen),
voortang:
vø̄rtaŋ (L270p Tegelen)
|
Het werktuig dat aan de voorzijde ter hoogte van één van de poten en soms ook aan de zijkant van de werkbank is aangebracht en dient om werkstukken vast te klemmen. De bankschroef bestaat uit een houten blok dat met het werkblad verbonden is door middel van een horizontale draadspil die er dwars doorheen steekt. Aan de voorzijde is deze spil voorzien van een houten of ijzeren zwengel waarmee de bankschroef los- en vastgedraaid kan worden. Zie ook afb. 113. [N 53, 208j; N 53, 208n-o; monogr.]
II-12
|
| 31321 |
bankschroefspil |
schroef:
šruf (L270p Tegelen)
|
De van schroefdraad voorziene spil die de lip van de bankschroef met het werkbankblad verbindt en die met behulp van een zwengel los- en vastgedraaid kan worden. [N 53, 208l]
II-12
|
| 24299 |
barbeel |
berf:
berf (L270p Tegelen)
|
barbeel (witvis)
III-4-2
|
| 18613 |
baret |
baret (<fr.):
berèt (L270p Tegelen)
|
baret [flat, floets] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 24120 |
barmsijs |
barmsijsje:
bermsijsje (L270p Tegelen)
|
barmsijs
III-4-1
|