e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
krentenbrood krentenmik: Syst. WBD  krintemik (Tegelen), krentenweg: krinte wêgk (Tegelen), krintewêk (Tegelen, ... ), Syst. Veldeke  krintewaek (Tegelen), krintewègk (Tegelen), Syst. WBD  krintewèk (Tegelen), plats: 25 à 30 cm doorsnee met eieren , krenten en rozijnen gebakken en gewoonlijk met verjaardag of naamfeest aan vader of moeder ten geschenke gegeven  plats (Tegelen), pruimpjesmik: Syst. WBD  pruumkesmik (Tegelen), pruimpjesweg: prümkes-wêk (Tegelen), prümkeswêk (Tegelen), Syst. Veldeke  prümkeswègk (Tegelen), Syst. WBD  pruumkeswek (Tegelen), rozijnenweg: Syst. Veldeke  rezienewègk (Tegelen), Syst. WBD  rezienewèk (Tegelen) brood waarin krenten gebakken worden [N 29 (1967)] || grote ronde mik || krentenbrood || Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)] || wittebrood met alleen krenten [DC 053A (1978)] III-2-3
kreupel zijn (een) kreupele: krøpǝlǝ (Tegelen), (het is/staat) kreupel: krø̄pǝl (Tegelen), stolper: štǫlǝpǝr (Tegelen) [JG 1a; N 8, 62k en 94f] I-9
kribbebijter kribbebijter: krebǝbitǝr (Tegelen) Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52] I-9
krielkip kriel: kril (Tegelen), krieltje: krilkǝ (Tegelen) Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.] I-12
krijgertje spelen nalopertje spelen: Zie aldaar.  naoluiperke (Tegelen), tikkertje spelen: /  tikkerke (Tegelen) Kinderspel. || tikkertje [SND (2006)] III-3-2
krimpen krimpen: krempǝ (Tegelen) Gezegd van het werkstuk wanneer de afmeting ervan na het bakken is afgenomen. Om de krimp op te vangen was in L 163 het stokje dat als maatstokje werd gebruikt, 10% langer dan de gebakken pot moet worden. Volgens de invuller uit L 270 kromp het werkstuk vooral tijdens het drogen. [N 49, 91] II-8
kroeshaar kroeshaar: kroeshaor (Tegelen, ... ), kroeskop: kroeskop (Tegelen), spoeskop: sjpōēskóp (Tegelen) kroeshaar [N 10 (1961)] III-1-1
krols krols: krols (Tegelen, ... ) loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)], [N C (1962)] III-2-1
krom, met bochten krom: krômp (Tegelen, ... ) krom (kromp, slom) [DC 35 (1963)] III-4-4
krompasser klempasser: klɛmpasǝr (Tegelen), kromme passer: kromǝ pasǝr (Tegelen), kromǝ pɛsǝr (Tegelen) Passer met gebogen benen en stompe punten die dient om bolvormige en onregelmatige vormen op te meten. De wagenmaker bijvoorbeeld gebruikt de krompasser bij het draaien van wielnaven. Hij meet er de doorsnede van de naven mee op. Zie ook afb. 109. In Bilzen (Q 83) werden met de verdiktepasser de spijlen van trapleuningen nagemeten. Die werden balusters (baløstǝrs) genoemd. Zie ook het lemma ɛbalusterɛ in Wld II.9, pag. 152.' [N 53, 193b-c; N G, 16a] II-12