| 18173 |
barrevoets |
barvoets:
berves (L270p Tegelen),
bɛrvəs (L270p Tegelen)
|
barvoets || blootvoets [RND]
III-1-3
|
| 21781 |
bascule |
bascule:
baskuul (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|
| 23344 |
basiliek |
basiliek (<lat.):
bazeliek (L270p Tegelen)
|
Een basiliek. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 30002 |
basterd trasmortel |
tras-cement-kalkspijs:
trassǝmɛntkalǝkšpijs (L270p Tegelen)
|
Mortel bestaande uit kalk, tras en zand, volgens de invuller uit L 321 gebruikt voor grof werk. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 37c]
II-9
|
| 34500 |
bebroed onbevrucht ei |
schier ei:
šē̜r ęi̯ (L270p Tegelen),
vuil ei:
vūl ęi̯ (L270p Tegelen)
|
[N 19, 54b]
I-12
|
| 19730 |
bed |
bed:
be̝ͅt (L270p Tegelen)
|
bed [RND]
III-2-1
|
| 19550 |
beddenwarmer |
bedfles:
(meervoud)
bedflesse (L270p Tegelen),
bedkruik:
kroêk (zeer lang) Nb. meest lang verdrongen door flessen.
bèdkroêk (L270p Tegelen)
|
kruik, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || kruik, stenen ~; inventarisatie benamingen (gistkruik); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 21546 |
bedelen |
zich erbij bedelen:
zex ǝrbē bę̄dǝlǝ (L270p Tegelen)
|
Het vragen van een moerloze zwerm om een plaats bij een naburig volk. Wanneer een zwerm moerloos blijft, is hij praktisch ten dode opgeschreven. Eén van de mogelijkheden tot overleven is een plaats te vragen bij een andere zwerm. Eeckhout (pag. 129) zegt dat haar informanten het begrip bedelen bij bijen als onbestaand beschouwen. Dit verschijnsel noemen zij roven. [N 63, 61b]
II-6
|
| 24085 |
bedelmonnik |
broeder:
broeder (L270p Tegelen)
|
Een bedelmonnik [sopbroêder]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 24087 |
bedelpater |
pater (lat.):
paoter (L270p Tegelen)
|
Een pater van een van de bedelorden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|