e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lage, natte zandgrond bandgrond: bāntgroŋk (Tegelen), broekgrond: brōkgrōŋk (Tegelen), zure: zūrǝ (Tegelen) [N 27, 35; R 3, 5] I-8
lagenmaat laagverdeling: lǭx˲vǝrdęjleŋ (Tegelen) De dikte van één baksteen plus één lintvoeg. Zie ook afb. 28 en 41. [N 31, 8a; N 31, 7c; monogr.] II-9
lagenverdeellat hoogtelatje: høǝxtǝlɛtjǝ (Tegelen), verdeellat: vǝrdęjllat (Tegelen) Maatlat die is onderverdeeld in eenheden die ieder de dikte van één baksteen plus één voeg groot zijn. De lagenverdeellat heeft doorgaans een lengte van 1,10 m en wordt door de metselaar tegen de profielen gehouden om de laagverdeling daarop te kunnen aftekenen. Deze werkzaamheden werden in Q 3 'voegen aftekenen' ('vugǝ ǭftēkǝnǝ') en in L 414 'aftekenen' ('āftīkǝnǝ') genoemd. Zie ook afb. 28. [N 31, 8a; N 31, 8b; N 31, 7c; monogr.; div.] II-9
lakschoen lakschoen: laksjoon (Tegelen), laksjòon (Tegelen), laksjóon (Tegelen) lakschoenen [gelakkerde sjeun] [N 24 (1964)] III-1-3
lam lam: lam (Tegelen), lammetje: lɛmkǝ (Tegelen), lem: lɛm (Tegelen), schaapje: šø̜pkǝ (Tegelen) Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] I-12
lammeren lammen: lāmǝ (Tegelen) Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
lammetjespap boekweitsmeelpap: Syst. WBD  bôkgesmaelpap (Tegelen), boekweitspap: Syst. Veldeke Lemkespap is pap van "gebuuld weite (tarwe)mael  bógkespap (Tegelen), Syst. WBD  boGespap (Tegelen) Pap van boekweitmeel (lemmekespap?) [N 16 (1962)] III-2-3
lamoen kerstel: kǝrstęl (Tegelen  [(geheel zonder de bak)]  ), lamoen: lǝmun (Tegelen) Het voorstel in z''n geheel: de twee berries en de verbindingsscheien. De benaming voor het lamoen komt voornamelijk voor in het zuidoosten van Belgisch Limburg en in het zuiden van Nederlands Limburg. [N 17, 50b + 90; N G, 54b + 56h + 64a; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] I-13
lampenpit lemmet: leement (Tegelen, ... ), lemet (Tegelen), lēmənt (Tegelen), wiek: (korte ee-klank)  week (Tegelen) lampekatoen in petroleumlampen || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)] III-2-1
landauer landauer: landǫwǝr (Tegelen) Vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijk neerklapbare voor- en achterkap. Tegenwoordig wordt het nog wel eens als bruidswagen gebruikt. De koetsier heeft een aparte bok. [N 101, 13; N G, 51; L 27, 33; monogr.] I-13