e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
liturgisch vaatwerk kelken: kelke (Tegelen, ... ) De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)] III-3-3
liturgische gewaden kerkkleren: kerkkleier (Tegelen), miskleren: miskleier (Tegelen), miskleijer (Tegelen) De paramenten, de liturgische gewaden. [N 96A (1989)] III-3-3
loeien van de koe in het algemeen beuken: bø̜̄kǝ (Tegelen) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
loeien van de koe van pijn bulken: bø̜lkǝ (Tegelen), zumpen: zømpǝ (Tegelen) [N 3A, 5e] I-11
loenje rijteugel: ritø̄gǝl (Tegelen) Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31] I-10
loeren loeren: loere (Tegelen, ... ), lonken: lonke (Tegelen) kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)] III-1-1
lof lof: lof (Tegelen), ət luf (Tegelen) het lof [RND] || Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
lof met processie lof met processie (<lat.) rond de kerk: lof met processie ronk de kerk (Tegelen) Lof met processie (rondom de kerk of over het kerkplein of kerkhof) op de eerste zondag van de maand. [N 96B (1989)] III-3-3
lomp paard karhengst: kɛrheŋs (Tegelen) [JG 1a; N 8, 62h] I-9
long long: longe (Tegelen), loong (Tegelen, ... ), lòng (Tegelen), lóng (Tegelen) long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)] III-1-1