e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
navelbandje nagelbandje: nagelbendje (Tegelen) navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] III-2-2
neef neef: nèf (Tegelen), neen  naif (Tegelen) neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)] III-2-2
neerslaan omkippen: ømkipǝ (Tegelen) De vormbakken op de droogplaats omkeren, zodat de vormelingen met de afgestreken zijde op de bezande bodem komen te liggen. In L 381 noemde men een rij van een bepaalde lengte, ongeveer twaalf omgekeerde vormen, een slag (ēlāx) - Donkers, pag. 62. [N 98, 96; monogr.] II-8
neerslager afdrager: āf˱drē̜.gǝr (Tegelen) Arbeider die de gevulde vormbakken omkeerde op de droogplaats. [N 98, 97; monogr.] II-8
neet, luizenei neet: neet (Tegelen), Tegelen Wb.  neet (Tegelen), Veldeke (iets gewijzigd) neéte  n neét (Tegelen) neet, luizenei [N 26 (1964)] III-4-2
negblokken sierblokken: sīrblø̜k (Tegelen) Bergstenen blokken die in het metselwerk worden aangebracht ter verlevendiging van venster- en ingangsneggen. Zie ook afb. 52. Volgens de invuller uit Q 121c konden de negblokken uit mergel, kunststeen of hardsteen vervaardigd zijn. [N 32, 12a] II-9
neomist pas gewijde priester: pas gewijde priester (Tegelen) Een pas gewijde priester, Neomist. [N 96D (1989)] III-3-3
nerf van de weide groes: grōs (Tegelen), ros: rǫs (Tegelen) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
nest bocht: bôch (Tegelen), mussenbocht: mössenbóch (Tegelen) nest [N 14 (1962)] || vogelnestje III-4-1
nestelen bochten: bôch’te (Tegelen), tobben: tob’be (Tegelen) nestelen, nest bouwen III-4-1