| 30048 |
betonhouw |
hark:
hɛrǝk (L270p Tegelen),
krabber:
krɛbǝr (L270p Tegelen),
spijshark:
špī.shɛrǝk (L270p Tegelen)
|
Riek waarvan de twee tanden loodrecht op de steel staan. Het werktuig wordt gebruikt bij het maken van beton om de verschillende bestanddelen dooreen te mengen. Zie ook afb. 24. [N 30, 49; monogr.]
II-9
|
| 30045 |
betonijzer |
betonijzer:
[beton]īzǝr (L270p Tegelen),
vlechtwerk:
vlɛxwɛrǝk (L270p Tegelen)
|
Metalen staven die in het beton worden aangebracht. Beton dat op deze wijze is versterkt, kan beter de erop uitgeoefende buig- en trekspanningen opnemen. De afzonderlijke staven van betonijzer noemde men in Q 83 'ijzers' ('ęjzǝrs'). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(beton)-' het lemma 'Beton'. [N 30, 51b]
II-9
|
| 30047 |
betonmolen |
betonmolen:
[beton]mø̄lǝ (L270p Tegelen)
|
Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van met name grote hoeveelheden betonspecie. De betonmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel met een nuttige inhoud van 50 tot 1000 liter die door een een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de mengtrommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien van de trommel de betonspecie mengen. Boven de molen is een waterreservoir geplaatst waaruit de vereiste hoeveelheid water automatisch aan het mengsel wordt toegevoegd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(beton)-' het lemma 'Beton'. [N 30, 50; monogr.]
II-9
|
| 30040 |
betonzand |
ballast:
balas (L270p Tegelen),
betonzand:
bǝtonzaŋk (L270p Tegelen)
|
Grove, kiezelachtige zandsoort die wordt gebruikt bij de bereiding van beton. 'Maaszand' was volgens de invuller uit L 316 een grove zandsoort. Zie ook het lemma 'Metselzand'. [N 30, 48]
II-9
|
| 25106 |
betrekken (lucht) |
betrekken:
bətrekkə (L270p Tegelen),
de loog betrékt (L270p Tegelen),
de lóch betrèkt (L270p Tegelen),
de lôch betrék (L270p Tegelen),
Nb. 1: de "o"is nog geslotener dan "ó". Nb. 2: de "e"van "der".
de lŏg betrekt (L270p Tegelen),
zich toetrekken:
de lôg is zig aan ’t toe-trèkke (L270p Tegelen)
|
dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)] || eerst helder zijn, maar daarna dreigen te gaan regenen, gezegd van het weer [zich berouwen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 22421 |
beugelen |
beugelen:
Een oeroud spel voor volwassenen, gewoonlijk door 2 of door 4 man gespeeld, dat zich tot in onze dagen [NB Tegelen Wb.: 1968] heeft weten te handhaven, en in de laatste jaren zelfs in club- en competitieverband wordt gespeeld.
beugele (L270p Tegelen)
|
Spel met zware houten ballen op een daartoe speciaal aangelegde lemen baan met houten schutting ter hoogte van +-1/2 meter (beugelbaan).
III-3-2
|
| 23046 |
beugelspel add. |
tak:
Hae raakde dn tak, zoëdet dm bál dr naeve gông.
tak (L270p Tegelen)
|
2. (Beugelspel) Een der zijkanten van de op de speelbaan in de grond bevestigde zware ijzeren ring, waardoorheen de bal moet worden gespeeld.
III-3-2
|
| 18378 |
beugeltas |
beugeltas:
beugeltas (L270p Tegelen),
of beugeltes
beugeltas (L270p Tegelen),
beugeltasje:
beugeltèske (L270p Tegelen),
draagtas:
draagtas (L270p Tegelen),
of draagtes
draagtas (L270p Tegelen),
draagtasje:
draagtèske (L270p Tegelen),
kniptas:
kniptas (L270p Tegelen),
of kniptes
kniptas (L270p Tegelen),
kniptasje:
kniptèske (L270p Tegelen),
tas:
tas (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
tes (L270p Tegelen),
tasje:
tèske (L270p Tegelen)
|
tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 24561 |
beuk |
beuk:
-
beuk (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
beukenboom:
-
beuke boum (L270p Tegelen),
beukemboum (L270p Tegelen),
groene beuk:
-
greunem beuk (L270p Tegelen),
rode beuk:
-
roejem beuk (L270p Tegelen),
roëje beuk (L270p Tegelen)
|
beuk (Fagus) [DC 39 (1965)]
III-4-3
|
| 24468 |
beukennootje |
beukennootje:
-
beukeneutjes (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
beukenutjes (L270p Tegelen)
|
beukennootje [DC 39 (1965)]
III-4-3
|