e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

Gevonden: 5743
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
betonhouw hark: hɛrǝk (Tegelen), krabber: krɛbǝr (Tegelen), spijshark: špī.shɛrǝk (Tegelen) Riek waarvan de twee tanden loodrecht op de steel staan. Het werktuig wordt gebruikt bij het maken van beton om de verschillende bestanddelen dooreen te mengen. Zie ook afb. 24. [N 30, 49; monogr.] II-9
betonijzer betonijzer: [beton]īzǝr (Tegelen), vlechtwerk: vlɛxwɛrǝk (Tegelen) Metalen staven die in het beton worden aangebracht. Beton dat op deze wijze is versterkt, kan beter de erop uitgeoefende buig- en trekspanningen opnemen. De afzonderlijke staven van betonijzer noemde men in Q 83 'ijzers' ('ęjzǝrs'). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(beton)-' het lemma 'Beton'. [N 30, 51b] II-9
betonmolen betonmolen: [beton]mø̄lǝ (Tegelen) Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van met name grote hoeveelheden betonspecie. De betonmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel met een nuttige inhoud van 50 tot 1000 liter die door een een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de mengtrommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien van de trommel de betonspecie mengen. Boven de molen is een waterreservoir geplaatst waaruit de vereiste hoeveelheid water automatisch aan het mengsel wordt toegevoegd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(beton)-' het lemma 'Beton'. [N 30, 50; monogr.] II-9
betonzand ballast: balas (Tegelen), betonzand: bǝtonzaŋk (Tegelen) Grove, kiezelachtige zandsoort die wordt gebruikt bij de bereiding van beton. 'Maaszand' was volgens de invuller uit L 316 een grove zandsoort. Zie ook het lemma 'Metselzand'. [N 30, 48] II-9
betrekken (lucht) betrekken: bətrekkə (Tegelen), de loog betrékt (Tegelen), de lóch betrèkt (Tegelen), de lôch betrék (Tegelen), Nb. 1: de "o"is nog geslotener dan "ó". Nb. 2: de "e"van "der".  de lŏg betrekt (Tegelen), zich toetrekken: de lôg is zig aan ’t toe-trèkke (Tegelen) dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)] || eerst helder zijn, maar daarna dreigen te gaan regenen, gezegd van het weer [zich berouwen] [N 81 (1980)] III-4-4
beugelen beugelen: Een oeroud spel voor volwassenen, gewoonlijk door 2 of door 4 man gespeeld, dat zich tot in onze dagen [NB Tegelen Wb.: 1968] heeft weten te handhaven, en in de laatste jaren zelfs in club- en competitieverband wordt gespeeld.  beugele (Tegelen) Spel met zware houten ballen op een daartoe speciaal aangelegde lemen baan met houten schutting ter hoogte van +-1/2 meter (beugelbaan). III-3-2
beugelspel add. tak: Hae raakde dn tak, zoëdet dm bál dr naeve gông.  tak (Tegelen) 2. (Beugelspel) Een der zijkanten van de op de speelbaan in de grond bevestigde zware ijzeren ring, waardoorheen de bal moet worden gespeeld. III-3-2
beugeltas beugeltas: beugeltas (Tegelen), of beugeltes  beugeltas (Tegelen), beugeltasje: beugeltèske (Tegelen), draagtas: draagtas (Tegelen), of draagtes  draagtas (Tegelen), draagtasje: draagtèske (Tegelen), kniptas: kniptas (Tegelen), of kniptes  kniptas (Tegelen), kniptasje: kniptèske (Tegelen), tas: tas (Tegelen, ... ), tes (Tegelen), tasje: tèske (Tegelen) tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)] III-1-3
beuk beuk: -  beuk (Tegelen, ... ), beukenboom: -  beuke boum (Tegelen), beukemboum (Tegelen), groene beuk: -  greunem beuk (Tegelen), rode beuk: -  roejem beuk (Tegelen), roëje beuk (Tegelen) beuk (Fagus) [DC 39 (1965)] III-4-3
beukennootje beukennootje: -  beukeneutjes (Tegelen, ... ), beukenutjes (Tegelen) beukennootje [DC 39 (1965)] III-4-3