e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opzetteugel bindteugel: beŋtø̄gǝl (Tegelen) Leren riem die van het bit door de ringen boven op het haam naar het schoftzadel loopt en belet dat het paard bij het trekken gras vreet. [N 13, 33] I-10
opzichter opzichter: ǫp˲zextǝr (Tegelen) De man onder wiens leiding de werkzaamheden op het bouwwerk worden verricht. In K 359 werd de controle door de 'architect' ('ažet'k') verricht. 'Conducteurs' werden in Q 83 slechts op grote bouwwerken ingezet ter vervanging van de aannemer. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.] II-9
oren oren: ūrǝ (Tegelen, ... ) Handvatsels aan vaatwerk. [N 49, 96d; monogr.] || Oren aanbrengen aan het droge, ongebakken aardewerkprodukt. [N 49, 28a; monogr.] II-8
oren verwijderen afsnijden: āfšnī-jǝ (Tegelen) De oren, waarin het loodje zit dat na de eerste keuring is aangebracht, mogen pas worden afgesneden nadat het varken voor de tweede maal is gekeurd. De oren worden meestal verwerkt in de zult. [N 28, 69] II-1
organist orgelist: orgelis (Tegelen) De organist, orgelist. [N 96B (1989)] III-3-3
orgel orgel: enen olleg(j)eR (Tegelen), orgel (Tegelen, ... ), oͅlgər (Tegelen) Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || orgel [GTRP (1980-1995)] III-3-2, III-3-3
orgel spelen op het orgel spelen: op et orgel sjpeule (Tegelen) (op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)] III-3-3
orgelpijpen orgelpijpen: orgelpiepen (Tegelen), oͅlgərpipə (Tegelen), orgelpijpje: orgelpiepke (Tegelen) De pijpen van het orgel [örgelpiepe, orrejelspiefe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
ortolaan bloedschrijvertje: blootsjrieverke (Tegelen), schrijver: ook: grauwe gors  sjrie’ver (Tegelen) ortolaan III-4-1
os os: øsǝ (Tegelen), ø̜̄s (Tegelen), ǫs (Tegelen) Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11