e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pennenbank guddenklots: gȳdǝklǫts (Tegelen) Een houten blok waarop een stalen plaat met snijdende openingen van verschillende grootte is gemonteerd. Door deze openingen worden gekloofde stokjes hout geslagen om op deze wijze deuvels van een bepaalde dikte te verkrijgen. Zie ook afb. 125 en de lemmata ɛpennenplaatɛ en ɛdrevel, deuvelɛ. In Tessenderlo (K 353) en Oirsbeek (Q 33) werd de pennenbank niet gebruikt; de deuvels werden daar met behulp van de beitel gestoken uit gekloofd hout.' [N G, 13; N 53, 231a] II-12
pens pens: pɛns (Tegelen) De eerste afdeling van de maag van de koe waarin het voedsel geweekt wordt. Een koe heeft vier magen: de pens, de netmaag, de boekpens en de lebmaag. In de "Amsterdamse" vragenlijst nr. 9 werd via de vragen 11a, 11b, 11c en 11d naar de dialectbenamingen gevraagd voor deze vier magen. Exact werd gevraagd naar de benamingen voor pens, netmaag, boekpens en lebmaag. In de "Nijmeegse" vragenlijst nr. 28 werd ook gevraagd naar de dialectbenamingen voor de vier magen. Maar hier werden de vragen wat vager gesteld. De pens wordt omschreven (vr. 80) als de "maag waarin het voedsel het eerst komt", de netmaag als de "langwerpige maag" (vr. 81), de boekpens als "de maag die van binnen vol vliezen zit" (vr. 82) en de lebmaag als "de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant" (vr. 84). Door deze vage vraagstelling sluipt onzekerheid door in de antwoorden van de "Nijmeegse" respondenten: termen worden nogal eens door elkaar gehaald voor de diverse magen. Zo goed mogelijk is in dit lemma en de volgende drie lemmata geprobeerd de juiste benaming bij het juiste begrip onder te brengen. In wbd afl. 3 (Het rund) blz. 364 wordt het vermoeden geuit dat we hier eerder met een cultuurbegrip te maken hebben dan met een onder de mensen (nog) levende werkelijkheid en dat voornoemde vierdeling ook niet meer echt levend is bij de huisslachter. Dit vermoeden zou ook op de "Limburgse" antwoorden van toepassing kunnen zijn. [N 28, 80; A 9, 11a; L 48, 15] I-11
penwortel van een den boks: boks (Tegelen), pin: pen (Tegelen), poest: pūs (Tegelen), stronk: štroŋk (Tegelen) De penvormige wortel van een dennenboom. [N 27, 9b] I-8
penzaag pinzaag: penzāx (Tegelen), pinzeegje: penzē̜xskǝ (Tegelen), spanzaag: španzāx (Tegelen), zwalmenstaartenzeegje: žwalmǝštɛrtǝzē̜xskǝ (Tegelen) Kleine spanzaag die wordt gebruikt voor het zagen van fijn werk zoals de pennen en zwaluwstaarten voor houtverbindingen. Het zaagblad is 50 tot 60 cm lang, 5 tot 6 cm breed en fijngetand. Zie ook afb. 19. [N G, 22b; N 53, 8h + j; N 53, 9; N I, 1, add.; monogr.] II-12
peper peper: pĕper (Tegelen), pèper (Tegelen), pèpĕr (Tegelen), pɛ:pər (Tegelen) peper [DC 03 (1934)] III-2-3
peperkoekdeeg peperkoekedeeg: pē̜pǝrkōkǝndęx (Tegelen) Volgens de informant van L 321 laat men een mengsel van roggebloem, honing, druivesuiker, water, oude koek een dag liggen. Vervolgens worden er ammonium en koolzuur bijgevoegd en wordt het gehele mengsel goed bewerkt. Dit laat men enige weken rusten waarna men begint met het opbraken van het peperkoekdeeg, telkens weer. Als het deeg plat is, wordt het opgerold en opnieuw gebraakt, totdat het taai is. Dezelfde vormen als voor taai-taai worden hiervoor gebruikt. [N 29, 88; N 29, 88a] II-1
persbank stuikbank: štūk˱baŋk (Tegelen), stuiktafel: štūktǭfǝl (Tegelen) Tafel waarop de klei tot rechthoekige blokken werd geperst. [monogr.] II-8
persbok bokje: bøkskǝ (Tegelen) De persbok is een strijkplank op een standaard geschikt om moeilijk bereikbare naden, bijv. schoudernaden, open te strijken. Ook armsgaten kan men er op openpersen. De informant van Q 83 merkt op dat men de persbok gebruikt voor het strijken van de mouw en het borststuk van het jasje en het zijstuk en de tussenbeennaad van de broek. De informant van L 416 vermeldt dat de persbok wordt gebruikt ø̄om plat te drukkenø̄. De informant van Q 88 zegt de persbok in het geheel niet te gebruiken. Zie ook het lemma ɛpersplankɛ.' [N 59, 19b] II-7
persen persen: pęrsǝ (Tegelen), strijken: štrīkǝ (Tegelen), stuiken: štūkǝ (Tegelen), werken: werken (Tegelen) De klei tot rechthoekige blokken samenpersen. [monogr.] || Het maken van uitdrijvende bewegingen, gezegd van de koe die gaat kalven. [N 3A, 47] || Het persen van de stof met een zwaar ijzer. [N 59, 77; monogr.] I-11, II-7, II-8
perskachel persstoof: pɛrsštōf (Tegelen) Kachel met vakken waarin de persijzers worden opgewarmd. Ze worden in verschillende modellen gemaakt en men ziet kachels met 6 bouten of meer (Papenhuyzen III, pag. 11). Naast deze op kolen gestookte kachels zijn er ook gasapparaten voor het verhitten van één, twee of drie ijzers (Gerritse, pag. 34). Het voordeel van deze gasapparaten is dat ze geen stof of damp geven. De informant van Q 198 vermeldt het gebruik van een zeskantige kachel. De informant van Q 83 zegt de perskachel vroeger op school gebruikt te hebben. [N 59, 23] II-7