22365 |
pinkelen |
kneien:
Dit spelletje noemt men in het Nederlands: pinkeren.
knaeje (L270p Tegelen),
n Stokje ter lengte van 20 à 25 cm werd aan beide zijden spits gemaakt; door met n andere stok op een der toegespitste einden te slaan vloog het knaejklöppelke in de lucht. Vero.
knaeje (L270p Tegelen)
|
1. Straatspel voor jongens. || Pinkeren.
III-3-2
|
22366 |
pinkelhoutje |
kneikluppeltje:
Sub knaeje: Straatspel voor jongens. n Stokje ter lengte van 20 à 25 cm werd aan beide zijden spits gemaakt; door met n andere stok op een der toegespitste einden te slaan vloog het knaejklöppelke in de lucht. Vero.
knaejklöppelke (L270p Tegelen)
|
[Stokje bij knaeje].
III-3-2
|
24881 |
pinksterbloem |
pinksterbloem:
peŋkstǝrblōm (L270p Tegelen)
|
Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.]
I-5
|
23287 |
pinksteren |
pinksteren:
pinkstere (L270p Tegelen)
|
Pinksteren, de vijftigste dag na Pasen [Sinksen, Pinkste]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22732 |
pinstokken (voor de slee) |
pikken:
pikke (L270p Tegelen),
prikstekken:
priksjtekke (L270p Tegelen)
|
pikstokken waarmee de kinderen een slee (waarop ze zitten) voortduwen [N 08 (1961)]
III-3-2
|
24364 |
pissebed |
bedpis:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
bèdpies (L270p Tegelen),
keldervarken:
kel’dervèrke (L270p Tegelen),
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
keldervarken (L270p Tegelen),
steenmot:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
steenmot (L270p Tegelen),
stekelvarken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
stikkelverke (L270p Tegelen),
wild varken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
wilde varkens (L270p Tegelen)
|
pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
kaer (L270p Tegelen)
|
kern, pit
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
pit:
pet (L270p Tegelen)
|
[RND 10]
I-7
|
25365 |
plaats waar men het slachtvee treft om het te verdoven |
hersens:
hersens (L270p Tegelen),
ster:
štɛr (L270p Tegelen)
|
Verdooft men het dier met het schietmasker, dan moet de pin de kop binnendringen op het snijpunt van de lijnen linkerhoorn-rechteroog en rechterhoorn-linkeroog. Verdooft men het dier met een hamer of iets dergelijks, dan slaat men het doorgaans de schedel is. [N 28, 7; monogr.]
II-1
|
25377 |
plaats waar men het varken of rund steekt om het te doden |
halsslagader:
halsšlāxǭr (L270p Tegelen)
|
In vragenlijst 28 is afzonderlijk gevraagd naar de plaats waar men het varken resp. het rund steekt om te doden. Aangezien er een grote overeenkomst bestond in woordtypen tussen beide vragen, zijn deze twee vragen tot één lemma versmolten. [N 28, 13a; N 28, 13b; monogr.]
II-1
|