e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
proen plets: plɛts (Tegelen  [(werden gebruikt bij het bakken van greswaren)]  ), triangel: drējaŋǝl (Tegelen  [(platte drie-armige vorm van klei waarop verglaasde aardewerkprodukten gezet worden om aanbakken in de oven te voorkomen)]  ) Voorwerp van uiteenlopende vorm dat in de oven tussen de uit klei gevormde voorwerpen wordt geplaatst om te verhinderen dat ze aaneenbakken. Zie ook afb. 12. De colifichet (Q 95) was een van aardewerk gebakken driehoekige steun, gewoonlijk in de vorm van een driepuntige ster, die onder andere werd gebruikt voor geglazuurde waar in de oven of om, geschoven tussen stapels borden, te voorkomen dat de borden in de oven aan elkaar plakten. De triangel (Q 95) was een grote uitvoering van de colifichet (Endepols, pag. 195/434). [N 49, 89a; N 49, 89b; monogr.] II-8
proeven proeven: preuve (Tegelen, ... ), prēūvə (Tegelen), prêûve (Tegelen) proeven [pruuve, pruujve] [N 10 (1961)] || proeven; Hoe noemt U: Een kleine hoeveelheid voedsel of drank in de mond nemen om te onderzoeken hoe het smaakt (keuren, proeven) [N 80 (1980)] III-1-1, III-2-3
profeet profeet: profieët (Tegelen) Een profeet [profieët]. [N 96D (1989)] III-3-3
profielbalken draagbalken: drāx˱bɛlǝk (Tegelen) IJzeren profielijzers, vaak met I-vormige doorsnede, die worden gebruikt bij het vervaardigen van een troggewelf. Zie ook afb. 33. D.i.n. in het woordtype 'd.i.n.-balken' is een afkorting van ø̄deutsche Industrienormø̄. [N 32, 20b; monogr.] II-9
profielen profielen: provilǝ (Tegelen) Gladde, rechte houten balkjes met een lengte van ongeveer 1,80 cm en een doorsnede van 7,5 x 7,5 cm, die verticaal op de hoeken van het metselwerk worden geplaatst. Zij worden gebruikt om het loodrecht opmetselen van de muren te bevorderen. Zie ook afb. 28. [N 31, 7a; monogr.] II-9
profielschaaf ojiefschaaf: ōjīfšāf (Tegelen) Schaaf waarmee een profiel wordt geschaafd. Zie ook afb. 153. Profielschaven bestaan in veel verschillende uitvoeringen, afhankelijk van het profiel dat geschaafd moet worden. De schaafbeitels en de schaafzolen van profielschaven hebben de tegenovergestelde vorm van het profiel, dat aangeschaafd moet worden. Zie ook de lemmata ɛprofielɛ, ɛkraalprofielɛ, ɛkwart-rondvormig profielɛ, etc.' [N 53, 74a-g; N 53, 75; monogr.] II-12
pronkveer op een hoed hoedenveertje: hoode-vaerke (Tegelen) pronkveer op een hoed [N 25 (1964)] III-1-3
proosten proosten: proostə (Tegelen) proosten; Hoe noemt U: De glazen tegen elkaar aanstoten als teken dat men elkaar veel goeds toewenst (knutsen, klinken, proosten) [N 80 (1980)] III-2-3
propje biezen lispop: lȳspop (Tegelen) De geweekte en tot een prop gestampte biezen die men gebruikt om kieren en gaatjes in vaten en kuipen te dichten. [N E, 54a] II-12
propolis propolis: propolis (Tegelen), voorwas: voorwas (Tegelen) Harsachtige stof waarmee de werkbijen alle openingen en naden van hun woning dichtkitten tegen tocht, kou en waterdamp. De propolis wordt ook gebruikt om te effenen en raten te versterken. De werksters halen deze stof uit bloemknoppen en harsdruppels van naaldbomen. Zelfs verf, teer of asfalt kunnen er de grondstof voor zijn. [N 63, 53a, N 63, 53b; Ge 37, 141; monogr.] II-6