e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
reischaaf reischaaf: rējšāf (Tegelen) Zware, lange schaaf met dubbele beitel, waarmee reeds grof bewerkt hout zuiver glad en recht wordt geschaafd. Het schaafblok van een reischaaf is ongeveer 70 tot 80 cm lang, 7 cm breed en 7 cm hoog. Zie ook afb. 36. De reischaaf wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de bovenkant van de duigen van een vat mee glad. [N 53, 61; N E, 35a; N G, 35b; monogr.] II-12
relikwie relikwien: relekwie (Tegelen, ... ) De vereerde overblijfselen van heiligen of zaken die met Christus, Maria of een heilige in aanraking zijn geweest, relieken, relikwieën. [N 96A (1989)] III-3-3
relikwiekastje kastje voor de relikwie: kesje vur de relekwie (Tegelen), relikwiekastje: relekwiekeske (Tegelen) Het kastje waarin relikwieën bewaard worden, reliekschrijn. [N 96A (1989)] III-3-3
rente interest: intrest (Tegelen), intrès (Tegelen), rente: rente (Tegelen, ... ) Rente [intrest?] [N 21 (1963)] III-3-1
reseda rose dgypte (fr.): resiep’ (Tegelen), niet de wilde!  resiep (Tegelen), rozegiep (Tegelen, ... ) reseda I-7, III-4-3
rest in het glas klatsje: klets’ke (Tegelen), klètskə (Tegelen) kleine rest, vnl. van drank in glas of fles || restje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid bier onder in een glas (kletske) [N 80 (1980)] III-2-3
restant insecten boekweitkegel: gewoonl. in korenvelden  bôg’keskaegel (Tegelen), paardskever: lett. paarde-kever  paers’kaegel (Tegelen), schaar (b): in beken  sjiër (Tegelen) aaskever, zwarte — || tor, kleine bruine || waterschorpioen III-4-2
restant vissen fuik: foék (Tegelen), snikken: vinnige ruk aan de hengel  sjnikke (Tegelen), snoer: sjnaor (Tegelen), sprot: haringachtig visje  sjpráot (Tegelen), visviem: vês’viem (Tegelen) fuik || hengelsnoer || ophalen vd hengel || sprot (vis) || vislijn III-4-2
restant vogels baardmannetje: alleen in kandidaatsscriptie  baartmènke (Tegelen), kruisbek: alleen in kandidaatsscriptie  kruutsbèk (Tegelen), kwijkjes: alle jonge vogels  kwēkskəs (Tegelen), pestvogel: pèstvoogel (Tegelen), spreeuwtjes: sjprøͅnkəs (Tegelen), steltlopertje: alleen in kandidaatsscriptie  sjtèltluiperke (Tegelen) baardmees || jong van de spreeuw [DC 06 (1938)] || kruisbek || pestvogel || plevier III-4-1
restant zoogdieren das: das (Tegelen, ... ), poot: poët (Tegelen) das [DC 07 (1939)] || poot ve dier III-4-2