e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sap in planten koekoekszever: dat op een beschadigde plek in de bast naar buiten komt  koe’koekszeiver (Tegelen) boomsap III-4-3
saus saus: sòws (Tegelen) saus [RND] III-2-3
sauslepel sauslepel: saus-laepel (Tegelen), sausléépel (Tegelen) lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
savooiekool hoofd: hui’jer (mv.) (Tegelen), savooi: ševowe (Tegelen), savooie: chevouw (Tegelen), savooiekool: savoëje koel (Tegelen), savoëje koël (Tegelen), savooiemoes: savoëje moos (Tegelen), sevoëjemoos (Tegelen, ... ) [N Q (1966)] [N Q (1966)]savooie kool als gerecht [N Q (1966)] || savooienkool || sluitkool I-7, III-2-3
scapulier scapulier: ein sjabbelee:r (Tegelen), en sjabbeleer (Tegelen), schabbeleer (Tegelen), sjabbeleer (Tegelen, ... ), sjabbelier (Tegelen), sjappelier (Tegelen), (medalie).  sjapeleer (Tegelen), Zo wordt het ook genoemd.  sjabbelier (Tegelen) Een scapulier of skapulier: lapjes gewijde stof, door linten of band met elkaar verbonden en (door leken) onder de kleding op borst en rug gedragen [schabbelier, sjabbeleer?]. [N 96B (1989)] || Scapulier (schouderkleed) [skabbeleer]. [N 07 (1961)] III-3-3
scapuliermedaille scapuliermedaille (<fr.): sjabbeleermedaalie (Tegelen) Een scapuliermedaille, de latere vervanger van het stoffen scapulier. [N 96B (1989)] III-3-3
schaaf schaaf: šāf (Tegelen) Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.] II-12
schaafafval krollen: krǫlǝ (Tegelen) Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.] II-12
schaafbank, voegbank voegbank: vø̄x˱baŋk (Tegelen) Zware, houten balk, waarin één of twee opwaarts gerichte schaafbeitels zijn aangebracht. De schaafbank steunt aan één zijde op twee poten; de andere zijde rust op de grond. Op de schaafbank krijgt de duig zijn definitieve vorm. [N E, 18; N E, 19a; N 53, 83; A 32, add.] II-12
schaafbeitel schaafbeitel: šāf˱bęjtǝl (Tegelen) De snijdende beitel van de houtschaaf, die met een spie in het schaafblok vastgeklemd zit en een beetje uitsteekt buiten de schaafzool. Zie ook afb. 31c. Veel schaafbeitels zijn aan de bovenzijde verbonden met een keerbeitel. Zie ook het volgende lemma. [N 53, 54f; monogr.] II-12