e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slijpsteen slijpsteen: šlipštęjn (Tegelen), šlīpštęjn (Tegelen) De ronde steen die om een as in een draaiende beweging wordt gebracht met behulp van een zwengel. Hij dient voor het slijpen van onder meer beitelbladen. Zie ook afb. 71. Vroeger hing de steen voor de helft in een bak met water en werd hij handmatig voortbewogen. Als slijpsteen werden natuurlijke steensoorten gebruikt. Tegenwoordig wordt vooral gewerkt met elektrisch aangedreven slijpmachines waarin kunstmatig gevormde slijpstenen bevestigd kunnen worden. Zie ook het lemma ɛslijpsteenɛ in Wld II.11, pag. 76.' [N 53, 49a; monogr.] || Een steen waarmee men de messen en de krabber slijpt. Op de steen deponeert men van tevoren water, zand of olie. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.] II-1, II-12
slikken slikken: sjlikkə (Tegelen) slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)] III-2-3
slim slim: sjlum (Tegelen) slim III-1-4
slingerzaagmachine slingerzaag: šleŋǝrzāx (Tegelen) Cirkelzaag waarvan het blad niet haaks op de as bevestigd is. De slingerzaagmachine wordt gebruikt om groeven uit te zagen. Zie ook afb. 22. [N 53, 18; monogr.] II-12
slip slip: hempsjlup (Tegelen, ... ), B.v. De sjluppe van jas of hemp.  sjlup (Tegelen), tomp: tômp (Tegelen) hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)] || hoek, einde, uiteinde van een of ander voorwerp || slip || slip van het hemd III-1-3
slip-over slip-over: sjlipeuver (Tegelen), slipover (Tegelen), vest: ves (Tegelen, ... ) slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)] III-1-3
slipjas frak: frak (Tegelen), geklede jas: gekleide jas (Tegelen), vroeger  gekleide jas (Tegelen), jacquet (<fr.): thans  jacquet (Tegelen), slipjas: schlipjas (Tegelen), sjlupjas (Tegelen), meer algemeen - vroeger  sjlupjas (Tegelen), slippenjas: sjluppejas (Tegelen) jacquet, pandjesjas || jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] III-1-3
slobkous slobkous: sjloepkouse (Tegelen), slobkouse (Tegelen), šloebkouse (Tegelen) voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)] III-1-3
slok slokje: sjlŭŭkskə (Tegelen) teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)] III-2-3
slokdarm krop: krop (Tegelen), slokdarm: sjlokderm (Tegelen), sjlookderm (Tegelen), sjlòkderm (Tegelen), sjlókderm (Tegelen), slokderm (Tegelen), šlokdɛrm (Tegelen) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] || Spierachtige buis die de keel met de maag verbindt. [N 28, 78] II-1, III-1-1