e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smalspoor gleis: glęjs (Tegelen), kiprails: kiprels (Tegelen), rails: rels (Tegelen), route: rut (Tegelen), tramroute: tramrut (Tegelen) Spoorbaan waarbij de afstand tussen de twee spoorstaven kleiner is dan de gebruikelijke 1435 mm. Smalspoor van bijvoorbeeld 1000 of 750 mm wordt doorgaans toegepast in moeilijk begaanbaar terrein, of in het geval van de klei-ontginning, omdat het gemakkelijk verplaatst kan worden. Klei met behulp van smalspoor vervoeren noemde men in Q 83: de leem op guiden vervaren (d\ lēm ǫp ˲ged\ v\rvǭr\). [N 98, 54; monogr.] II-8
smeerleem smeer: smeer (Tegelen) Kleiafval om de ovendeuren dicht te smeren. [N 49, 74d] II-8
smeermiddel margarine: margarine (Tegelen), olie: oli (Tegelen) Het smeermiddel waarmee blik, plaat of vorm worden ingevet. In N 29, 38b werd gevraagd naar het middel waarmee men invette. Deze vraag is dubbelzinnig opgevat. Een aantal informanten geeft een benaming of voor een bepaalde vaste of vloeibare smeerstof op. Een ander aantal noemt het werktuig waarmee de smeerstof uitgesmeerd wordt. Op grond hiervan zijn de opgaven van N 29, 38 verdeeld over twee lemmata. [N 29, 38b] II-1
smeerpoes drekzak: drek’zak (Tegelen), vetkanis: vêt’kanes (Tegelen) smeerpoes || vuilpoes III-1-4
smele smele: šmēlǝ (Tegelen) Deschampsia Beauv. In het gebied van het WLD komen van deze grassoort met wijduitstaande aren twee soorten vrij algemeen voor: de ruwe smele (Deschampsia cespitosa (L.) Beauv.) en de hierbij afgebeelde bochtige smele (Deschampsia flexuosa (L.) Trin.) De eerste komt in pollen voor op vochtige gronden en wordt 30 tot 150 cm hoog; de tweede op droge gronden en wordt 30 tot 70 cm hoog. De benamingen slaan in sommige plaatsen speciaal op de halmen. I-5
smetten, afschrijven afschrijven: āfšrīvǝ (Tegelen) Met behulp van de smetlijn een rechte lijn aftekenen op een te zagen boomstam of ander hout. Zie ook het lemma ɛsmettenɛ in Wld II.9, pag. 216.' [N 50, 21a; N 53, 204a; monogr.] II-12
smokkelkruis kruis: kruuts (Tegelen) Een veldkruis in de buurt van een grensovergang [smokkelkruis?]. [N 96A (1989)] III-3-3
smoorput assegat: asǝgat (Tegelen) De put waarin de resten van het vuur gegooid werden. [N 49, 65c] II-8
smullen moffelen: muf’fele (Tegelen), smikkelen: sjmikkələ (Tegelen), vermeubelen: vermui’bele (Tegelen) duchtig eten || met smaak eten || smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)] III-2-3
snauwen, grauwen grauwelen: grawwele (Tegelen), snauwen: sjnawwe (Tegelen) grauwen: Je hoort hem de hele dag snauwen en - [DC 35 (1963)] || snauwen: Je hoort hem de hele dag - en grauwen [DC 35 (1963)] III-1-4