e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuk grond plak: plak (Tegelen), stuk: štø̜k (Tegelen) Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.] I-8
stuk klei blok: blǫk (Tegelen  [(meervoud: blø̜k)]  ), brok: brǫk (Tegelen  [(meervoud: brø̜k)]  ) Brok of blok klei. [monogr.] II-8
stuk onontgonnen grond hei: hęi̯ (Tegelen), zomp: zomp (Tegelen) Een stuk woeste grond, nog niet ontgonnen hei, veen of moeras. [N 27, 4a; N 11, 6; N 11A, 112; ALE 254] I-8
stukken houtskool ameren: ǭmǝrǝ (Tegelen) In L 270 werd de vrouw die de stukken houtskool ophaalde en ze vervolgens in de omgeving verkocht, amerenmarieke (ǭm\r\marik\) genoemd - Donkers, pag. 51. In L 381 gebruikte men een ijzer om stukken houtskool uit de oven te trekken. Men noemde dit een kissel (kes\l). [monogr.] II-8
stuks -vee koebeesten: kubīǝstǝ (Tegelen), koeien: kyi̯ (Tegelen), stuks (vee): stø̜ks (Tegelen) Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2] I-11
suiker suiker: sôk’ker (Tegelen) suiker III-2-3
suikerbiet suikerbiet: sǫkǝrbit (Tegelen), suikerkroot: sokǝrkrǫt (Tegelen), sø̜kǝrkrǫt (Tegelen), suikerpee: sǫkǝrpei̯ (Tegelen), suikerreub: sokǝrrø̄p (Tegelen) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
suikerbrood klontjesweg: kluntjes wêgk (Tegelen), steeds kandij  kluntjes-wêk (Tegelen) brood waarin suiker gebakken wordt [N 29 (1967)] III-2-3
suikerklontje klontje: kluntjə (Tegelen) klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)] III-2-3
suikeroom suikeroom: sokkəroeəmə (Tegelen) erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)] III-2-2