e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tranende ogen soepogen: soepauge (Tegelen), zijpogen: ziep auge (Tegelen), ziepauge (Tegelen, ... ), zīēpouge (Tegelen), zijpoogjes: sie.peugskes (Tegelen) oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)] III-1-1
trapfundering traps fundament: traps føndamɛnt (Tegelen), verspringend fundament: vǝrspreŋǝnt føndamɛnt (Tegelen) Gemetselde fundering die met versnedingen naar boven toe steeds smaller wordt. Doorgaans wordt het metselwerk daartoe om de twee lagen aan weerskanten met een klezoor verminderd. Als basis voor dit soort funderingen wordt gebruikt gemaakt van een 'vlijlaag', een laag metselstenen op hun plat die in een zandlaag worden gelegd, of van een 'straatlaag', een laag metselstenen die op hun kant in een zandlaag rusten. Zie ook afb. 25a. [N 31, 2a] II-9
trapleer trapje: voor de kleinere modellen  trepke (Tegelen), trapleder: trapleier (Tegelen), trapleijer (Tegelen, ... ) trapleer [DC 39 (1965)] III-2-1
trapnaaimachine trapmachine: trapmǝšīn (Tegelen) Naaimachine die men door trapbewegingen van de voet in beweging zet. [N 59, 17b] II-7
trappelende bewegingen maken dabben: dabǝ (Tegelen) Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71] I-9
trappist trappist: trappis (Tegelen) Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)] III-3-3
trascement trasraamkalk: trasrāmkalǝk (Tegelen) Cementsoort die wordt verkregen door het mengen en malen van portlandcement en tras in de verhouding 30% tras en 70% cement of 40% tras en 60% cement. Tras is een gesteente van vulcanische oorsprong. Het wordt onder meer aangetroffen in het Eifelgebergte. Volgens de invuller uit L 330 verkrijgt men uit trascement een sterke specie die waterbestendig is. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(cement)' het lemma 'Cement'. [N 30, 35b; monogr.] II-9
trechter op de gierton trechter: trɛxtǝr (Tegelen) In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
trede opstap: opštap (Tegelen), opstaptrede: opštaptręi̯t (Tegelen), optrede: optrɛ̄i̯ (Tegelen), trede: trē̜i̯ (Tegelen) De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.] I-13
treeft treeftje: trēfkǝ (Tegelen) Rooster om een heet ijzer op te zetten. De informant van Q 83 gebruikt als onderzetter meestal een (schoen)zool. Zie afb. 18. [N 59, 22] II-7