e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

Gevonden: 5743
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blauwstoken blauw maken: blǫw mākǝ (Tegelen), blauw stoken: blǫw štǭkǝ (Tegelen), dempen: dɛmpǝ (Tegelen) De pannen blauw stoken door middel van demphout. Gaargestookte pannen hadden nog niet de zilverblauwe kleur. Als de oven gaar was en de hoogst vereiste hittegraad bereikt was, gooide men demphout op het vuur en sloot daarbij tegelijkertijd de luchttoevoer af. Door de inwerking van gassen die zich op deze wijze vormen wordt een reducerende werking uitgeoefend op het ijzergehalte van de gloeiende pannen, waardoor de rode kleur in een blauwe verandert. Tegelijkertijd zet zich uitgescheiden grafiet als zilverglans op de oppervlakte van de pannen af, alsook in de poriën van de nog niet gesinterde scherven, hetgeen een verhoging van de waterdichtheid ten gevolge heeft. Tegenwoordig wordt dit chemisch proces in een moderne oven door een eenvoudige reductie automatisch bereikt (Donkers, pag. 18). Als houtsoorten voor het blauwstoken noemt Donkers (pag. 17) elzehout, Tegels Dialek (pag. 81) daarentegen dennehout. De rook van het demphout noemde men in L 381 zwadem (zwām). Rode pannen werden enkel gaar gestookt (Hermans, pag. 18). [N 49, 68a; monogr.] II-8
blazen blazen: blaoze (Tegelen), bolderen: bø̜ldǝrǝ (Tegelen) blazen [DC 37 (1964)] || Oneffen liggen, van kleding gezegd. [N 59, 189] II-7, III-1-1
bleek blass (du.): Zo wordt het ook genoemd.  blass (Tegelen), bleek: hae zúut t⁄r bleik óet (Tegelen) bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] III-1-2
bleek, flets zien bleek uitzien: hae zúut t⁄r bleik óet (Tegelen) bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] III-1-2
bleke potten niet gaar: niet gaar (Tegelen) Niet lang genoeg gebakken potten. [N 49, 128b] II-8
bles bles: blɛs (Tegelen) Witte streep op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 136b; N 3A, 135b] I-11
blijven wachten blijven: blieve (Tegelen) blijven [DC 37 (1964)] III-4-4
blijvend gebit paardstanden: pē̜rstɛŋ (Tegelen) Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b] I-9
bliksem, bliksemflits bliksem: bliksem (Tegelen), bliksum (Tegelen), bliksemschicht: bliksem-sjich (Tegelen), bliksemstraal: bliksemsjtraol (Tegelen), ’n bliksemsjtraol (Tegelen) bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)] III-4-4
bliksemen bliksemen: ’t bliksemt (Tegelen, ... ), weerlichten: ’t waerlicht (Tegelen) bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)] III-4-4