| 29890 |
blauwstoken |
blauw maken:
blǫw mākǝ (L270p Tegelen),
blauw stoken:
blǫw štǭkǝ (L270p Tegelen),
dempen:
dɛmpǝ (L270p Tegelen)
|
De pannen blauw stoken door middel van demphout. Gaargestookte pannen hadden nog niet de zilverblauwe kleur. Als de oven gaar was en de hoogst vereiste hittegraad bereikt was, gooide men demphout op het vuur en sloot daarbij tegelijkertijd de luchttoevoer af. Door de inwerking van gassen die zich op deze wijze vormen wordt een reducerende werking uitgeoefend op het ijzergehalte van de gloeiende pannen, waardoor de rode kleur in een blauwe verandert. Tegelijkertijd zet zich uitgescheiden grafiet als zilverglans op de oppervlakte van de pannen af, alsook in de poriën van de nog niet gesinterde scherven, hetgeen een verhoging van de waterdichtheid ten gevolge heeft. Tegenwoordig wordt dit chemisch proces in een moderne oven door een eenvoudige reductie automatisch bereikt (Donkers, pag. 18). Als houtsoorten voor het blauwstoken noemt Donkers (pag. 17) elzehout, Tegels Dialek (pag. 81) daarentegen dennehout. De rook van het demphout noemde men in L 381 zwadem (zwām). Rode pannen werden enkel gaar gestookt (Hermans, pag. 18). [N 49, 68a; monogr.]
II-8
|
| 17691 |
blazen |
blazen:
blaoze (L270p Tegelen),
bolderen:
bø̜ldǝrǝ (L270p Tegelen)
|
blazen [DC 37 (1964)] || Oneffen liggen, van kleding gezegd. [N 59, 189]
II-7, III-1-1
|
| 17986 |
bleek |
blass (du.):
Zo wordt het ook genoemd.
blass (L270p Tegelen),
bleek:
hae zúut t⁄r bleik óet (L270p Tegelen)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|
| 17987 |
bleek, flets zien |
bleek uitzien:
hae zúut t⁄r bleik óet (L270p Tegelen)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|
| 29591 |
bleke potten |
niet gaar:
niet gaar (L270p Tegelen)
|
Niet lang genoeg gebakken potten. [N 49, 128b]
II-8
|
| 34110 |
bles |
bles:
blɛs (L270p Tegelen)
|
Witte streep op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 136b; N 3A, 135b]
I-11
|
| 24969 |
blijven wachten |
blijven:
blieve (L270p Tegelen)
|
blijven [DC 37 (1964)]
III-4-4
|
| 33780 |
blijvend gebit |
paardstanden:
pē̜rstɛŋ (L270p Tegelen)
|
Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b]
I-9
|
| 25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bliksem (L270p Tegelen),
bliksum (L270p Tegelen),
bliksemschicht:
bliksem-sjich (L270p Tegelen),
bliksemstraal:
bliksemsjtraol (L270p Tegelen),
’n bliksemsjtraol (L270p Tegelen)
|
bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
| 25113 |
bliksemen |
bliksemen:
’t bliksemt (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen,
L270p Tegelen,
L270p Tegelen,
L270p Tegelen,
L270p Tegelen),
weerlichten:
’t waerlicht (L270p Tegelen)
|
bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)]
III-4-4
|