e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vals spelen de kromme jong spelen: Sub krômp.  de krômme jông sjpeule (Tegelen), foetelen: foetele (Tegelen, ... ), foétele (Tegelen) Oneerlijk spelen. || Term van kinderen voor "vals spelen". [BN 03] || Wordt gezegd van iemand die onoprecht, onbetrouwbaar is, of vals spel speelt. III-3-2
vals splitje toesplitje: tu špletjǝ (Tegelen) Vals plooitje onder aan de mouw van het colbert. [N 59, 131b] II-7
valsspeler foetelaar: foetelaer (Tegelen) Iemand die oneerlijk of vals speelt. III-3-2
valsteiger schriksteiger: šrekštęjgǝr (Tegelen), valsteiger: val[steiger] (Tegelen) Noodvloer die onder de steigervloer moet liggen wanneer deze meer dan 4 m boven de begane grond komt. Wanneer men een nieuwe steigerverdieping heeft aangebracht, wordt de oude werkvloer doorgaans als valsteiger gebruikt. Zie voor de niet fonetisch gedocumenteerde vormen van de woorddelen '-(steiger)' en '-(stelling)' het lemma 'Steiger'. [N 32, 6; monogr.] II-9
van de duivel bezeten van de duivel bezeten: van de duuvel bezaete (Tegelen) Van de duivel bezeten [mit der duvel bezaese]. [N 96D (1989)] III-3-3
van de leg afraken van de leg af: van dǝ lęq āf (Tegelen) [N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.] I-12
van uitlopers ontdoen afkijnen: āfkinǝ (Tegelen), kijnen: kinǝ (Tegelen) Zoals in het vorige lemma is opgemerkt beginnen soms de aardappelen die in een kelder of kuil bewaard worden te schieten. Hier staan de benamingen voor het verwijderen van dergelijke uitlopers bijeen. Indien niet anders aangegeven is het object steeds "aardappelen". Voor de documentatie van scheuten, zie lemma Scheut, resp. Uitlopers Van Kuilaardappelen [N M, 17b; monogr.] I-5
van veren wisselen ruizelen: rȳzǝlǝ (Tegelen) [N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.] I-12
vandiktebank vandiktebank: vandiktǝbaŋk (Tegelen) Schaafmachine waarmee hout aan twee kanten tegelijk van dikte geschaafd kan worden. Zie ook het volgende lemma en afb. 54. [N 53, 85c; monogr.] II-12
vangen vangen: vange (Tegelen), vangen (Tegelen), vangĕ (Tegelen) vangen [DC 02 (1932)] III-1-2