21394 |
vlag |
vlag:
vlagk (L270p Tegelen)
|
vlag: Loopt Klaas voorop met de -? [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
30487 |
vlaggen |
russen:
rø̜s (L270p Tegelen)
|
Plaggen of zoden die als nokbedekking worden gebruikt. Tegenwoordig wordt de nok vooral afgedekt met behulp van vorstpannen. Zie ook het lemma 'Vorstpan' in wld II.8, pag. 86. [N F, 9; N 4A, 34b]
II-9
|
31871 |
vlakbank |
vlakbank:
vlak˱baŋk (L270p Tegelen)
|
Schaafmachine waarmee hout aan één zijde mechanisch vlak geschaafd kan worden. De vlakbank bestaat uit een gietijzeren frame waarop een van twee of meer beitels voorziene as is gemonteerd. Zie ook afb. 53. [N 53, 85b]
II-12
|
24914 |
vlaktex |
vlak stuk:
ein vlak sjtäk (L270p Tegelen)
|
vlakte, vlakke of effen strook land [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
29806 |
vlammuur |
stender:
štęŋǝr (L270p Tegelen)
|
Muur van circa 40 tot 50 cm hoogte tussen de stook- en de bakruimte, soms voorzien van gaten om de hitte te verspreiden. De gaten in de muur werden in L 270 schlitzen (ēlits\) genoemd - Hermans, pag. 17. [monogr.]
II-8
|
33285 |
vlasrepel |
rijf:
rif (L270p Tegelen)
|
Kam gebruikt bij het repelen.
I-5
|
30183 |
vlechtlatten |
vlechtlatten:
vlɛxlatǝ (L270p Tegelen)
|
Latten die op korte afstand van elkaar verticaal tussen de regels bevestigd worden. Door de latten worden vervolgens de twijgen gevlochten. [N 4A, 53a; N 31, 45d; Vld]
II-9
|
30184 |
vlechttwijgen |
witsen:
wetsǝ (L270p Tegelen)
|
De twijgen die horizontaal door de vlechtlatten worden gevlochten. [N 4A, 53b; N 31, 45d; monogr.; div.]
II-9
|
24457 |
vleermuis |
vleermuis:
vleermoeës (L270p Tegelen)
|
vleermuis [DC 40 (1965)]
III-4-2
|
20944 |
vlees |
vlees:
fleis (L270p Tegelen),
vleis (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen,
L270p Tegelen)
|
vlees [DC 03 (1934)]
III-2-3
|