e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vloek vloek: vlook (Tegelen, ... ) een vloek [hiemmeltsakker] [N 96D (1990)] || Een vloek [hiemmeltsakker]. [N 96D (1989)] III-3-1, III-3-3
vloeken vloeken: vlooke (Tegelen, ... ) vloeken [N 96D (1990)] || Vloeken. [N 96D (1989)] III-3-1, III-3-3
vloekje vloekje: vlookske (Tegelen) Een vloekje [vluukse]. [N 96D (1989)] III-3-3
vloermortel cementvloerspijs: sǝmɛnt˲vlūršpijs (Tegelen), vloerspijs: flūr[spijs] (Tegelen) Mortel voor het leggen van een gladde vloerlaag. Volgens de invuller uit Q 83 werd de 'chape' ('šap') samengesteld uit 'Rijnzavel' ('ręjnzǭvǝl') en 'cement' ('sǝm'nt'). Wanneer de vloer met parket belegd moest worden werd er kurk door de mortel gemengd. Daardoor kon er later beter in de vloer gespijkerd worden. Ook in P 176 werd vloermortel aangemaakt met 'Rijnzavel' ('rē̜nzǭvǝl') en 'pure cement' ('pȳrǝ sǝm'nt'). In L 318b werd een gestorte cementvloer 'de dek' ('dǝn dęk') genoemd. In Q 111 en Q 113 bestond een betonnen vloer uit twee lagen. De gladde bovenlaag, de 'fijne schicht' ('fīn šix') werd met cementmortel gemaakt. De term 'schuurspijs' werd in Q 19 zowel gebruikt voor mortel voor het afwerken van muren als van vloeren. Wanneer het de afwerking van een muur betrof werd de mortel opgeschuurd met een houten 'plets' ('pl'tš'), terwijl de vloer met een stalen 'gletter' ('gl'tǝr') gelijk gemaakt werd. Zo'n 'gletter' voor de vloer was soms een meter lang. 'Schuurspijs' werd verwerkt door de stucadoor. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38f; monogr.] II-9
vloerplanken vloerpanken: vlūrplɛŋk (Tegelen) De van messing en groef voorziene planken waarmee een houten vloer gelegd wordt. Zie ook het lemma 'Houten vloer'. [N 32, 21b; monogr.] II-9
vloertegel plavuis: pləvy(3)̄s (Tegelen, ... ) een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)] || vloertegel, inz. de vroeger algemeen gebruikte rode en blauwe plavuizen III-2-1
vlug hel: hél (Tegelen), vlot: flot (Tegelen) vlug: (moet je nu al weg?) Ja, ik zal moeten voortmaken om op tijd thuis te zijn; zo - loop ik niet meer [DC 39 (1965)] III-1-4
vlug lopen de hakken laten zien: dae leet m de hakke kieke (Tegelen), hel lopen: hel loupe (Tegelen), vegen: vèège (Tegelen) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)] III-1-2
vlugger allez: alē (Tegelen), hot-hot: hǫt hǫt (Tegelen) Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g] I-10
vocht afscheiden leken: lēkǝ (Tegelen), vemen: vē̜mǝ (Tegelen) [N 8, 45, 46 en 48] I-9