e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wig houten spie: hǫwtǝ špi (Tegelen), ijzeren spie: īzǝrǝ špi (Tegelen), kijl: ki.l (Tegelen), kloofbeitel: klø̜jf˱bęjtǝl (Tegelen), spie/spij: špij (Tegelen) Houten wig die soms achter de touwen wordt gedreven om de verbinding te verstevigen. Zie ook afb. 19. [N 32, 5d; monogr.] || Spits toelopend stuk hout of metaal dat dient om hout te doen splijten. Het wordt vaak gebruikt wanneer het kliefmes niet volstaat om een stuk hout te klieven. De spleet die door het kliefmes in het hout is ontstaan wordt dan verder verwijd door er houten of metalen wiggen in te drijven. Metalen wiggen zijn soms voorzien van een steel. [N E, 8c; A 29a, 1] II-12, II-9
wigvormig sluithout kijl: kīl (Tegelen), peg: pęk (Tegelen) Een wigvormig stuk hout dat men door een metalen ring op de deurstijl steekt en dat aldus de deur tegen de deurstijl sluit. [N 4A, 46] I-6
wijdbeens lopen lopen als wen men de bikaars heeft: dae löpt as wen n dem bikaors haet (Tegelen), met beugelbenen lopen: mit beugelbein loupe (Tegelen), met de benen uiteen lopen: met de bein oetein laope (Tegelen) lopen: met de benen ver uiteen lopen [kooje, met een wijde kooi loope] [N 10 (1961)] III-1-2
wijde regenmantel zonder mouwen cape (eng.): keep (Tegelen, ... ), Engels: cape  keep (Tegelen), pelerine (<fr.): vroeger  pellerien (Tegelen) regenmantel, wijde ~ zonder mouwen [keep] [N 23 (1964)] III-1-3
wijdte wijdte: wītǝ (Tegelen) De benaming voor een omtrekmaat, in het bijzonder als tweede lid van een samenstelling in bijv. bovenwijdte, taillewijdte en heupwijdte. [N 59, 44a; N 62, 2b] II-7
wijn wijn: wīēn (Tegelen) wijn [RND] III-2-3
wijnstok, wingerd druivenwingerd: droe’vewiërd (Tegelen) wingerd I-7
wijs wijs: wiéhs (Tegelen) wijs, verstandig III-1-4
wijsvinger wijsvinger: wie.svinger (Tegelen), wiesv. (Tegelen), wiesvinger (Tegelen, ... ), wīēsvinger (Tegelen) wijsvinger [N 10 (1961)] III-1-1
wijwater wijwater: wiewater (Tegelen, ... ) Wijwater [wïjewaater, wiejwasser, fintwaater]. [N 96B (1989)] || Wijwater, gewijd water [weej-,wij-,wiejwaater, wiewasser, heilig water, vontwater?]. [N 96B (1989)] III-3-3