e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zijladders van de oude kar ledders: lęi̯ǝrs (Tegelen) De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a] I-3
zijn neus snuiten snoeven: de naas sjnoeve (Tegelen), sjnoeve (Tegelen, ... ), sjnōēve (Tegelen), snoeve (Tegelen), snuiten: sjnoete (Tegelen) snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)] III-1-2
zijn pasen doen pasen houden: paose haaje (Tegelen) De Paascommunie doen [de oeëster hauwe]. [N 96C (1989)] III-3-3
zijn pasen houden zijn pasen houden: ziene paose haaje (Tegelen) Zijn Paasplicht vervullen, zijn Pasen houden, d.w.z. in de Paastijd, rond Pasen te biecht en te Communie gaan [ziene paose ha.lde, zien Paoskemunie doon]. [N 96D (1989)] III-3-3
zijpad zijpad: ziejpaad (Tegelen), ziepaad (Tegelen) Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijspleet in de overrok schreursgat: (Vero.) [´ : sleeptoon] [Van Dale: schreur (van schroden, snijden, i.h.b. ook kleren), <gew.> kleermaker.]  sjreursgáat (Tegelen), [Van Dale: schreur (van schroden, snijden, i.h.b. ook kleren), <gew.> kleermaker.]  sjreursgaat (Tegelen), sjreursgàat (Tegelen), sjreursgáat (Tegelen) opening in de bovenrok van vrouwen, waardoor zij een met een snoer rond haar lichaam gebonden buidel (tes) kon bereiken || zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)] III-1-3
zijwand bred: brēt (Tegelen), bredje: (mv)  brētjǝs (Tegelen), plank: plaŋk (Tegelen), planken (mv.): plɛŋk (Tegelen), zijbred: zii̯brēt (Tegelen), zijplank: ziplaŋk (Tegelen) Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.] I-13
zijwortel zijwortels: de ziejwortels (Tegelen) (dwars)wortels van een boom [N 27 (1965)] III-4-3
zilveren bruiloft zilveren bruiloft: zilvere broeëlof (Tegelen) de zilveren bruiloft [zillever hoeëchtsiet] [N 96D (1989)] III-2-2
zilveren één frank frank: eine frang (Tegelen), ⁄ne frang (Tegelen) 1 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)] III-3-1