e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

Gevonden: 5743
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boren boren: bǭrǝ (Tegelen) [N 53, 180a; monogr.] II-12
boren naar klei boren: bǭrǝ (Tegelen) Door middel van boringen onderzoek doen naar de eventuele aanwezigheid van klei. Daartoe werd een lange, holle buis in de grond gedreven. In L 270 werd de boorbuis opgehangen aan een katrol. Deze werd door de arbeiders een rolkop (rǫlkǫp) genoemd. Het boren naar klei kwam zelden voor omdat de klei doorgaans niet diep zat. De opgave uit L 297 betreft de gresbuizenindustrie. [N 98, 33; monogr.] II-8
borrel drupje: dröpkə (Tegelen), dröp’ke (Tegelen, ... ), schnaps-je: sjneps’ke (Tegelen, ... ) borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)] || borreltje || glaasje jenever || klein glaasje jenever III-2-3
borrelen (van water) bobbelen: boebələ (Tegelen) bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] III-4-4
borrelglaasje borrelglaasje: borrel-glaeske (Tegelen), borrelgloeske (Tegelen), drupjesglaasje: dröpkesglééske (Tegelen) jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)] III-2-1
borst inwerken opwerken: opwęrkǝ (Tegelen) Elk van de voorpanden van het colbert van kunstmatige borstwelving voorzien. Dit gebeurt door het aanbrengen van voeringdelen, de binnenvulling, het maken van figuurnaden, suçons, in panden en vulling en het in vorm strijken, dresseren, van de panden (Papenhuyzen III, pag 22-29). [N 59, 111; N 59, 113] II-7
borstel schuurborst: sjoerbøͅrst (Tegelen, ... ), schuurborstel: šūrboestel (Tegelen), schuurborsteltje: sjoerbøͅrstəlkə (Tegelen) borstel [DC 15 (1947)] || kwastachtige borstel [DC 15 (1947)] || schrobber (van takjes) [DC 15 (1947)] III-2-1
borstelig haar borstelhaar: borstelhaor (Tegelen), piekhaar: peekhòòr (Tegelen), stekkerig haar: sjtekkerigehaor (Tegelen), vrij haar: vrië haor (Tegelen) borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)] III-1-1
borstelwerk getopt voegwerk: gǝtupt ˲vōxwęrǝk (Tegelen) Wijze van voegen waarbij het oppervlak van de voeg een ruwe structuur vertoont. De voeg wordt daartoe eerst met mortel meer dan volgezet, vervolgens met de zijkant van de voegspijker gelijk met de voorkant van de steen afgestreken en tot slot met een borstel afgeborsteld. Voegen die op deze wijze waren gemaakt werden in Q 83 'Hollandse voegen' genoemd. Ze waren volgens de zegsman slecht van kwaliteit. [N 32, 34c; monogr.] II-9
borsten borsten: bors (Tegelen), memmen: mêm (Tegelen), tieten: tiete (Tegelen) borsten van de vrouw [mamme, memme, tette, tiete] [N 10c (1961)], [N 10c (1995)] III-1-1