| 27335 |
boren |
boren:
bǭrǝ (L270p Tegelen)
|
[N 53, 180a; monogr.]
II-12
|
| 29616 |
boren naar klei |
boren:
bǭrǝ (L270p Tegelen)
|
Door middel van boringen onderzoek doen naar de eventuele aanwezigheid van klei. Daartoe werd een lange, holle buis in de grond gedreven. In L 270 werd de boorbuis opgehangen aan een katrol. Deze werd door de arbeiders een rolkop (rǫlkǫp) genoemd. Het boren naar klei kwam zelden voor omdat de klei doorgaans niet diep zat. De opgave uit L 297 betreft de gresbuizenindustrie. [N 98, 33; monogr.]
II-8
|
| 20563 |
borrel |
drupje:
dröpkə (L270p Tegelen),
dröp’ke (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
schnaps-je:
sjneps’ke (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen)
|
borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)] || borreltje || glaasje jenever || klein glaasje jenever
III-2-3
|
| 24981 |
borrelen (van water) |
bobbelen:
boebələ (L270p Tegelen)
|
bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 19563 |
borrelglaasje |
borrelglaasje:
borrel-glaeske (L270p Tegelen),
borrelgloeske (L270p Tegelen),
drupjesglaasje:
dröpkesglééske (L270p Tegelen)
|
jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 29043 |
borst inwerken |
opwerken:
opwęrkǝ (L270p Tegelen)
|
Elk van de voorpanden van het colbert van kunstmatige borstwelving voorzien. Dit gebeurt door het aanbrengen van voeringdelen, de binnenvulling, het maken van figuurnaden, suçons, in panden en vulling en het in vorm strijken, dresseren, van de panden (Papenhuyzen III, pag 22-29). [N 59, 111; N 59, 113]
II-7
|
| 19497 |
borstel |
schuurborst:
sjoerbøͅrst (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
schuurborstel:
šūrboestel (L270p Tegelen),
schuurborsteltje:
sjoerbøͅrstəlkə (L270p Tegelen)
|
borstel [DC 15 (1947)] || kwastachtige borstel [DC 15 (1947)] || schrobber (van takjes) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
| 17578 |
borstelig haar |
borstelhaar:
borstelhaor (L270p Tegelen),
piekhaar:
peekhòòr (L270p Tegelen),
stekkerig haar:
sjtekkerigehaor (L270p Tegelen),
vrij haar:
vrië haor (L270p Tegelen)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 30171 |
borstelwerk |
getopt voegwerk:
gǝtupt ˲vōxwęrǝk (L270p Tegelen)
|
Wijze van voegen waarbij het oppervlak van de voeg een ruwe structuur vertoont. De voeg wordt daartoe eerst met mortel meer dan volgezet, vervolgens met de zijkant van de voegspijker gelijk met de voorkant van de steen afgestreken en tot slot met een borstel afgeborsteld. Voegen die op deze wijze waren gemaakt werden in Q 83 'Hollandse voegen' genoemd. Ze waren volgens de zegsman slecht van kwaliteit. [N 32, 34c; monogr.]
II-9
|
| 17631 |
borsten |
borsten:
bors (L270p Tegelen),
memmen:
mêm (L270p Tegelen),
tieten:
tiete (L270p Tegelen)
|
borsten van de vrouw [mamme, memme, tette, tiete] [N 10c (1961)], [N 10c (1995)]
III-1-1
|