e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

Gevonden: 5743
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broek boksriem: boksrēm (Tegelen) De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10
broek met split boks met een snal (<du.): bòks met ⁄n sjnal (Tegelen) broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)] III-1-3
broek: algemeen boks: bòks (Tegelen), bóks (Tegelen), bôks (Tegelen, ... ), Dôw löps auch altied mêt ein afgezakde bôks (Tegelen), dôw löps ouch altied mêt ⁄n aafgezakde bôks (Tegelen), dôw löps ouch altiéd mêt ⁄n aafgezakde bôks (Tegelen), hae heel zien bôks op met ⁄ne laere reem (Tegelen), hae heel zien bôks op mêt ⁄ne laere reem (Tegelen), lifksboks: voor kinderen, met klep van achteren  boks (Tegelen) broek || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broek. (Moeder zei tegen kleine Kees:) Jij loopt ook altijd met een afgezakte broek! [DC 39 (1965)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)] III-1-3
broekenmaker boksenmaker: boksǝmākǝr (Tegelen) Persoon die alleen maar broeken maakt. Het woordtype stukwerker duidt op een persoon die niet uitsluitend broeken maakt. [N 59, 195b] II-7
broekenplank persplank: pɛrsplaŋk (Tegelen) De broekenplank is de strijkplank die bij het openpersen van de broeksnaden in de broekspijp gestoken wordt. Deze plank heeft volgens de informant van L 416 de lengte van de broekspijp. De informanten van Q 17, Q 165 en Q 198 noemen zowel de plank waarmee zij de broekspijpen persen als de plank waarmee zij de mouwnaden persen mouw(e)plank(je) of mouwenhout. Zie ook de lemmata ɛpersplankɛ en ɛmouwplankɛ. Zie afb. 15.' [N 59, 19c] II-7
broekgesp boksensnal (<du.): bóksesnal (Tegelen), boksentas: bôkse-tès (Tegelen) sluitgesp, haak aan de tailleband van een broek [sjnal, boksesnal, gasp, gespel] [N 23 (1964)] III-1-3
broekkettingen achterbokskettingen: axtǝrbokskęteŋǝ (Tegelen) Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79] I-10
broekland, moeras moeras: moeras (Tegelen, ... ), zomp: zoomp (Tegelen), zŏmp (Tegelen) moeras [DC 02 (1932)] III-4-4
broekspijp boksenpijp: bòksepiepe (Tegelen), bóksepiep (Tegelen), bôkse-piepe (Tegelen), sleeptoon  bôkse-piepe (Tegelen) pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)] III-1-3
broeksriem boksenband: bòksembangk (Tegelen), boksenriem: bòksereem (Tegelen), bôksereem (Tegelen, ... ), riem: hae heel zien bôks op met ⁄ne laere reem (Tegelen), hae heel zien bôks op mêt ⁄ne laere reem (Tegelen), reem (Tegelen) band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] III-1-3