18706 |
damesblouse |
bloes:
bloes (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen,
L270p Tegelen),
blóes (L270p Tegelen),
bloesje:
bluuske (L270p Tegelen)
|
damesblouse, te dragen bij een rok [bloes, stelsel, jak, beskien, kazevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21128 |
damesfiets |
damesfiets:
damesfiets (L270p Tegelen)
|
Hoe noemt u in uw dialect: een rijwiel waar vrouwen op rijden [N 99 (1991)]
III-3-1
|
18409 |
dameshoed? |
dameshoed:
dameshood (L270p Tegelen)
|
dameshoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18375 |
dameslaars |
dameslaars:
dameslaars (L270p Tegelen),
dameslaarze (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
tegenwoordig algemeen
dameslaars (L270p Tegelen),
damesstevel:
damessjtevels (L270p Tegelen),
damesštevels (L270p Tegelen),
steveltje:
sjtevelke (L270p Tegelen)
|
rijgschoenen, hoge ~ voor dames [petiens, bottines] [N 24 (1964)] || vrouwenlaars [stevelet] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18263 |
damesmantel |
jas:
jas (L270p Tegelen),
mantel:
mankel (L270p Tegelen)
|
damesmantel; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || damesmantel; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18577 |
damesonderbroek |
onderboks:
ongerboks (L270p Tegelen),
onderboks voor vrouwlui:
ongerboks vur vrouluuj (L270p Tegelen)
|
Onderbroek voor vrouwen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18370 |
damesschoen met hoge of halfhoge hak |
blokhakschoen:
blokhaksjoon (L270p Tegelen),
er staat een vraagteken bij
blokhaksjoon (L270p Tegelen)
|
damesschoenen met hoge of halfhoge hak [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19633 |
dampen |
dampen:
dampen (L270p Tegelen),
paven:
pāāvə (L270p Tegelen),
pa’ve (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen)
|
fors roken || paffen || paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)] || Wat zegt u in uw dialect tegen \"dampen\"? (dampen, dompen, doempen) [N 104 (2000)]
III-2-1, III-2-3
|
28402 |
dar |
hommel:
homǝl (L270p Tegelen),
hommel[bij]:
homǝl[bij] (L270p Tegelen),
mannetje:
mɛnkǝ (L270p Tegelen)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|
17702 |
darm |
darm:
derm (L270p Tegelen),
dērm (L270p Tegelen),
dĕrm (L270p Tegelen)
|
darm [DC 02 (1932)]
III-1-1
|