| 28504 |
afbijten van koninginnecellen |
afbijten:
āfbītǝ (L270p Tegelen)
|
Het verwijderen van overtollige koninginnecellen door het bijenvolk of de koningin zelf. [N 63, 65]
II-6
|
| 29845 |
afbloten |
afbloten:
āf˱blȳjǝ (L270p Tegelen)
|
De laatste zandlaag boven de klei weghalen; eventueel ook de rand van de kleiput ontdoen van heide, struikgewas en harde grond. [monogr.]
II-8
|
| 19803 |
afdak |
afdak:
āfdā.k (L270p Tegelen)
|
afdak
III-2-1
|
| 33470 |
afdakje boven de poort |
afdakje:
āf˱dɛ̄kskǝ (L270p Tegelen)
|
Het kleine afdakje dat op een muur is geconstrueerd boven de poort. [N 4A, 43b]
I-6
|
| 21448 |
afdingen |
afpingelen:
aafpingele (L270p Tegelen),
Opm. de aa gerekt uitspreken.
aafpingele (L270p Tegelen),
aftrekken:
aaftrèkke (L270p Tegelen),
pingelen:
pingele (L270p Tegelen)
|
beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 25913 |
afdraaien |
afdraaien:
afdraaien (L270p Tegelen)
|
De droge, ongebakken aardewerkprodukten voor de tweede keer op de draaischijf zetten om ze hun definitieve vorm te geven. De voorwerpen worden daartoe ondersteboven op een kop van klei op de draaischijf geplaatst. Vervolgens worden de potten door de draaier afgedraaid. [N 49, 33d]
II-8
|
| 29686 |
afdrager |
afdrager:
āf˱drē̜.gǝr (L270p Tegelen),
uitklopper:
ūtklǫpǝr (L270p Tegelen)
|
Arbeider die met de klapstoel werkt. [N 98, 86; monogr.]
II-8
|
| 29049 |
afdunnen |
uitdunnen:
ūtdønǝ (L270p Tegelen)
|
Bewerking van de watten voor de schouder, waarbij de dikte van de watten naar de kant toe wordt verminderd. [N 59, 117a]
II-7
|
| 34247 |
afgeroomde melk |
fugemelk:
fȳsmɛlk (L270p Tegelen),
ondermelk:
ōŋǝrmęlǝk (L270p Tegelen)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
| 34326 |
afgetrokken zeug |
afgelebberde zeug:
āf˲gǝlɛbǝrdǝ [zeug] (L270p Tegelen),
afgezoken zeug:
af˲gǝzōkǝ [zeug] (L270p Tegelen)
|
Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.]
I-12
|