21842 |
(blijven) plakken |
(blijven) plekken:
plekke (Q112z Ten-Esschen/Weustenrade)
|
lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17967 |
(met) het hoofd stoten |
botsen:
boetse (Q112z Ten-Esschen/Weustenrade, ...
Q112z Ten-Esschen/Weustenrade)
|
stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17675 |
(met) stevige benen |
flinke stompels:
flinke stumpele (Q112z Ten-Esschen/Weustenrade)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
bökke (Q112z Ten-Esschen/Weustenrade)
|
bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22095 |
<naam> |
hol:
høͅəl (Q112z Ten-Esschen/Weustenrade),
namensdag:
namesdaag viere (Q112z Ten-Esschen/Weustenrade),
namensdag vieren:
namesdaag viere (Q112z Ten-Esschen/Weustenrade)
|
De voornaamste plaats in bepaalde spelen [heek]. [N 88 (1982)] || Feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21293 |
aalmoes |
aalmoes:
aalmoos (Q112z Ten-Esschen/Weustenrade)
|
de gift aan een arm persoon [aalmoes, arremoes, karitaat] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18097 |
aambeien |
aambeien:
aambeie (Q112z Ten-Esschen/Weustenrade)
|
Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (speen, spenen, blikaar(d)s, aambeien, puisten, bikaards, vijgpuisten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25067 |
aandeel, part |
deel:
deel (Q112z Ten-Esschen/Weustenrade)
|
het deel van het geheel dat men krijgt [garant, rantsoen, part, portie, deel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21470 |
aangeven, verklikken |
aandragen:
aandrage (Q112z Ten-Esschen/Weustenrade),
aangeven:
aangeëve (Q112z Ten-Esschen/Weustenrade)
|
een overtreding of misdrijf bekend maken aan de overheid [aangeven, verklikken, verklappen] [N 90 (1982)] || heimelijk een overtreding of misdrijf aangeven [bij de overheid] [klikken, verklikken, paanderdragen, klikspanen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17926 |
aanhoudend bepoetelen |
knuffelen:
knoevele (Q112z Ten-Esschen/Weustenrade)
|
aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|