25913 |
afdraaien |
afzetten:
āfzętǝ (Q112z Tenessen)
|
De ketel van het vuur afdraaien door middel van de draaiboom. [N 57, 28]
II-2
|
25803 |
afschuimen |
schuimen:
šymǝ (Q112z Tenessen)
|
Het schuim wegscheppen. [N 57, 27c]
II-2
|
25903 |
afval |
kitsen:
ketšǝ (Q112z Tenessen)
|
Het afval van de uitgeperste vruchten dat in de perskuip achterblijft. [N 57, 17]
II-2
|
21060 |
appelwijn |
wijn:
wīn (Q112z Tenessen)
|
Wijn, gemaakt van appelen. [N 57, 38b]
II-2
|
25884 |
as-as |
draaistijl:
drištil (Q112z Tenessen)
|
Het draaipunt van de draaiboom. In L 387 bestond het draaipunt van de draaiboom uit een ijzeren pin die in een steen draaide. [N 57A, 4.3; N 57, 9 add.]
II-2
|
25880 |
asgat |
aarde:
ę̄rt (Q112z Tenessen)
|
De ruimte beneden in de stookplaats waar de as invalt. [N 57, 8e]
II-2
|
20546 |
azijn |
essig:
ęsex (Q112z Tenessen)
|
Azijn, gemaakt van het sap van bij voorkeur zure appelen. Volgens de informant uit Q 249 werd de azijn die men vroeger maakte, gebruikt als geneesmiddel voor zieke dieren. [N 57, 38a]
II-2
|
25885 |
balk |
draaibalk:
dribalk (Q112z Tenessen)
|
De grote balk waaraan de hefboom hangt. [N 57A, 4.4; N 57, 9 add.]
II-2
|
21730 |
beslag |
slag:
bǝšlāx (Q112z Tenessen)
|
Het ijzerwerk aan de onder- en bovenkant van de draaiboom. Zie afb. 16. [N 57A, 4.2; N 57, 9 add.]
II-2
|
25883 |
boom |
boom:
bǭm (Q112z Tenessen)
|
Het zware, staande gedeelte van de draaiboom. Zie afb. 16. [N 57A, 4.1; N 57, 9 add.]
II-2
|