19497 |
borstel |
borstel:
bȳštǝl (Q112z Tenessen)
|
De borstel waarmee men de koperen ketel schoonmaakte. Volgens de invuller uit L 387 was een "schrobber" een heibezem waarvan de fijne, dunne takken waren afgesneden zodat met dikkere takken heide werd geschuurd. De "schuurbessem" uit L 381b was een, liefst halfversleten, zelf gebonden bezem van dunne berketwijgen of heide. [N 57, 39a]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
brøk (Q112z Tenessen)
|
Het haam waaraan de haken vastzitten die aan de ketel worden bevestigd. Het "warshout" in L 387 had geen haken, maar bezat aan de uiteinden twee inkepingen. De grote ringen, die aan de ketel bevestigd waren, pasten in deze uitsparingen. [N 57A, 4.10; N 57, 9 add.]
II-2
|
25916 |
de ketel leegscheppen |
uit de ketel halen:
ø̜jt dǝr kę̄tǝl hǫalǝ (Q112z Tenessen)
|
Het uitscheppen van de ketel met behulp van een koperen of houten schep. Om de laatste resten beter uit de ketel te kunnen verwijderen, plaatste men in Q 249 de ketel schuin door er een grote hamer onder te leggen. In L 387 had men een speciale ketelschraag die werd gebruikt om de ketel schuin te zetten bij het leegmaken. [N 57, 29; N 57, 30 add.]
II-2
|
19704 |
deksel |
tafel:
tǭfǝl (Q112z Tenessen)
|
Het deksel op de perskuip dat op de vruchtenmassa ligt. [N 57, 14b]
II-2
|
25878 |
deurtje |
ijzeren deur:
īzǝrǝn dȳr (Q112z Tenessen)
|
Het ijzeren deurtje waardoor het vuur gestookt kan worden. [N 57, 8c]
II-2
|
25882 |
draaiboom |
draaiboom:
driboam (Q112z Tenessen),
hefhout:
hę̄fhǫwt (Q112z Tenessen)
|
Het apparaat dat men gebruikt om de ketel op te tillen en om hem en naar het vuur te draaien. Zie afb. 17. [N 57, 9]
II-2
|
19686 |
emmer |
tob:
(mv.)
tobǝ (Q112z Tenessen)
|
De soms van hout vervaardigde emmer voor het vullen van de perskuip of het scheppen van sap. In L 387 gebruikte men voor het scheppen van het sap een houten "bruiemmer", terwijl men voor het vullen van de pers een metalen emmer hanteerde. [N 57, 19]
II-2
|
25891 |
fruit koken |
fruit koken:
frø̜jt kǫakǝ (Q112z Tenessen)
|
Het koken van het soms fijngemaakte fruit. [N 57, 11]
II-2
|
18791 |
haken |
haken:
(enk.)
hǭk (Q112z Tenessen)
|
De haken die aan het haam zitten en waaraan de ketel kan worden bevestigd. [N 57A, 4.9; N 57, 9 add.]
II-2
|
25894 |
hefboom van de pers |
ijzer:
īzǝr (Q112z Tenessen)
|
De hefboom waarmee de pers met schroef-draad wordt aangedreven. Zie afb. 20. [N 57, 12c]
II-2
|