e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197a plaats=Terlinden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pastoor pastoor (<lat.): pestoeër (Terlinden) Een pastoor, het geestelijk hoofd van een parochie [pestoeër]. [N 96D (1989)] III-3-3
pastorie pastorie: pastoriej (Terlinden) Het woonhuis van de pastoor, pastorie. [N 96D (1989)] III-3-3
pateen pateen (<fr.): pateen (Terlinden) De pateen, gouden schaaltje op de kelk [patieën?]. [N 96B (1989)] III-3-3
pater pater (lat.): pater (Terlinden) Een ordegeestelijke, lid van een orde of congregatie, een pater [paâter]. [N 96D (1989)] III-3-3
patriarch aartsvader: aartsvader (Terlinden) Een aartsvader, patriarch, patriark. [N 96D (1989)] III-3-3
patroonheilige, kerkpatroon patroonheilige: patroeënhellige (Terlinden) Een patroonheilige [patroeën]. [N 96C (1989)] III-3-3
paus paus: poós (Terlinden) De paus van Rome [poûs]. [N 96D (1989)] III-3-3
pauselijke zegen pauselijke zegen: paoslike zège (Terlinden) De pauselijke zegen, de apostolische zegen, door de priester aan de stervende gegeven [paepslieje zeëje]. [N 96D (1989)] III-3-3
pauzeren even pozen: effe-poèze (Terlinden) heel even ophouden met werken [tukken] [N 85 (1981)] III-1-4
peetoom peter: paeter (Terlinden, ... ) de peter [de paat] [N 96D (1989)] III-2-2