20313 |
volwassen, volgroeid |
groot:
gròèt zieje (Q197a Terlinden)
|
volwassen; volgroeid, de volle wasdom bereikt hebbend [volwassen, volslagen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19412 |
vonk |
amer:
aomer (Q197a Terlinden),
vonk:
voonk (Q197a Terlinden)
|
Brandend of gloeiend deeltje dat ergens afvliegt (kester, vonk, geinster, sprankel, kleister) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20174 |
voogd |
momber:
mòmmer (Q197a Terlinden)
|
iemand aan wie door de wet, de rechter of bij testament de taak is opgedragen om voor de belangen van de minderjarige kinderen te zorgen en hen te vertegenwoordigen i.p.v. de ouders [voogd, mommer, momber, mombaar, toeziender] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18963 |
voor de gek houden |
kloten:
kloète (Q197a Terlinden),
kullen:
kulle (Q197a Terlinden),
verneuken:
vernèùke (Q197a Terlinden)
|
op onschuldige of grappige wijze misleiden, voor de gek houden [foppen, kullen, vernachelen, verpieren, bekeukelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23724 |
voorbidden |
voorbeden:
vēūrbèèje (Q197a Terlinden)
|
Voorbidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24025 |
voorbruidje |
bruidje:
bruudsje (Q197a Terlinden)
|
Het bruidje dat de stoet van eerste-communicantjes opent, d.w.z. vooropgaat [veuringel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23905 |
voorgeborchte |
voorgeborchte:
t vörgebörchte (Q197a Terlinden)
|
Het voorgeborchte van de hel [vörgebörchte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30092 |
voorgevel |
buitengevel:
būtǝgīvǝl (Q197a Terlinden)
|
De muur die de voorzijde van het bouwwerk vormt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 33a; monogr.]
II-9
|
29951 |
voorhamer |
zware hamer:
šwūrǝ hāmǝr (Q197a Terlinden)
|
Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c]
II-9
|
33799 |
voorknie |
knie:
knēi̯ (Q197a Terlinden)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|