18855 |
medelijden |
compassie:
kompasse (Q197a Terlinden)
|
een gevoel van smart over het leed van andere mensen [medelijden, kompassie, deernis, deer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23682 |
meditatie |
meditatie (<fr.):
meditatie (Q197a Terlinden)
|
Een meditatie, geestelijke overweging. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33150 |
meelschepje |
meelschup:
mɛ̄lšø̜p (Q197a Terlinden)
|
Een houten vat voorzien van een steel dat diende om droog meel te scheppen. Vergelijk de lemma''s ''graanschop, schepschop'' (6.3.13) en ''graanschep'' (6.3.15). [N 18, 9b]
I-4
|
25524 |
meelzeef |
bloemzeef:
blomzę̄f (Q197a Terlinden)
|
Handwerktuig waarmee men de grovere bestanddelen uit het meel kan zeven. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømeelŋ- het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; JG 1c; JG 2c; l 48, 35II; Lu 2, 35II; Grof 256; monogr.; JG 1b add.]
II-3
|
20407 |
meerderjarig |
mondig:
munnig (Q197a Terlinden)
|
meerderjarig; de leeftijd bereikt hebbend dat men in rechten zelfstandig kan optreden [meerderjarig, mondig] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23583 |
meerstemmige mis |
meerstemmige mis:
mieèrstummige mès (Q197a Terlinden)
|
Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22496 |
meetje steken |
litsen:
lietsje (Q197a Terlinden)
|
Het spel waarbij men centen werpt in een bepaald vak [meetje steken, mitjezzen, flikken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22458 |
mei |
mei:
mei (Q197a Terlinden)
|
De tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22452 |
meiboom |
den:
den plaante (Q197a Terlinden),
mei:
męj (Q197a Terlinden)
|
De omstreeks 1 mei op het dorpsplein opgerichte boom die, met linten en kransen versierd, het middelpunt van allerlei volksvermaken vormde [meiboom]. [N 88 (1982)] || Versierde tak, kleine boom of vlag die op de nok van een onderdak gebracht huis wordt geplaatst. [N 88, 183; monogr.]
II-9, III-3-2
|
24331 |
meikever |
meikever:
meikèver (Q197a Terlinden)
|
Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)]
III-4-2
|