33257 |
rode klaver |
rode klee:
rui̯ǝ [klee] (Q197a Terlinden)
|
Trifolium pratense L. Een 15 tot 50 cm hoge plant met paarsrode of roze bloemhoofdjes, die van juni tot de herfst bloeien. Rode klaver wordt vooral als veevoeder geteeld. Rode klaver gedijt, overigens evenals witte klaver, het best "onder dekvrucht", d.w.z. dat het tegelijk met een winterkoren wordt gezaaid en dan pas opkomt wanneer die dekvrucht in de herfst is geoogst. In het volgende seizoen wordt de klaver dan geweid of enkele malen gemaaid. Rode klaver is wat "kieskeuriger" dan witte klaver, stelt hogere eisen aan de grond, maar schiet goed recht op en laat zich gemakkelijker maaien. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20655 |
rode kool |
rood moes:
roeed moos (Q197a Terlinden),
roeəd moos (Q197a Terlinden)
|
Rode kool (als plant of gewas) [N Q (1966)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
pietetje, pietetje:
pitǝkǝ, pitǝkǝ (Q197a Terlinden)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
kuusje, kuusje:
kyskǝ, kyskǝ (Q197a Terlinden)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
pietetje, pietetje:
pitǝkǝ, pitǝkǝ (Q197a Terlinden)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus, kuus, kuus:
kys, kys, kys (Q197a Terlinden)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
lammetje:
lɛmkǝ (Q197a Terlinden)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|
34441 |
roep- en lokwoorden voor het schaap |
schaapje:
šø̜̄pkǝ (Q197a Terlinden)
|
[N 19, 74a; VC 14, 2j (R]
I-12
|
21362 |
roepen |
hel kallen:
hèl kalle (Q197a Terlinden)
|
op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33841 |
roepen van de hengst naar de aankomende merrie |
joechelen:
juxǝlǝ (Q197a Terlinden),
michelen:
mixǝlǝ (Q197a Terlinden)
|
Bij het naderen van de hengst joechelt (juicht) de merrie naar de hengst, die deze roep op zijn beurt beantwoordt met onder meer te rauwen, hummelen, joechelen e.d. In dit lemma zijn ook de enkele antwoorden uit vraag N 8A, 1c (zachtjes hinniken van de merrie tegen het veulen) ondergebracht, omdat zij enkel in dit kader passen; de gestelde vraag leverde geen enkele specifieke term op. [N 8, 47; N 8A, 1b en 1c]
I-9
|